START

RECREATIE

MAGAZINE

NATUUR

HISTORIE

EDUCATIE

OVER ONS

LOGIN

 
 

Bomen Planten Insecten Libellen Vlinders Vogels Vissen Zoogdieren


Bever (Castor fiber)
Maximale afmeting:175 cm.

De soms moeizame pogingen om de Europese bever te herintroduceren in gebieden waar ze een redelijke kans van slagen hebben geven vaak de indruk dat het nog steeds een zeldzame en bedreigde diersoort is. Niets is minder waar, Juist dankzij vele succesvolle herintroductieprogramma's heeft de bever zich spectaculair hersteld.De (naar schatting) huidige 430.000 dieren in Europa kunnen rekenen op steun van vele miljoenen euro's overheidsgelden en een 'beverlijke' behandeling door de vele natuurbeschermings- organisaties, beverwerkgroepen en boswachters. Dat de bever hier en daar overlast begint te veroorzaken door zijn knaaggedrag of wateroverlast door zijn houten 'deltawerken' wordt tot op heden gedoogd.

Het stadium van uitsterven in Europa mag de bever dan inmiddels wel gepasseerd zijn maar de huidige populatiegrootte is niet van dien omvang dat we de bever maar aan zijn lot kunnen overlaten. De geschiedenis heeft immers uitgewezen dat het afnemen van de beverpopulatie door toedoen van de mens veel minder moeite en geld kost dan het in stand houden of überhaupt vergroten van een met uitsterven bedreigde populatie.

Nederland
Toen in Oktober 1988 de eerste bevers in Nederland werden geherintroduceerd was dit knaagdier, na een afwezigheid van 162 jaar, terug in een land waar hij van nature thuis hoort.
De Biesbosch fungeerde als eerste 'proeftuin' en na een aantal moeilijke jaren lijkt het experiment geslaagd. Naast een aantal solitair opererende bevers leven er in Nederland anno 2003 ongeveer 200 tot 250 exemplaren, verspreid over 4 gebieden.

De situatie in Nederland is echter nog verre van optimaal. Door deskundigen wordt nog volop gediscuteerd over de levensvatbaarheid van de populatie in zijn huidige grootte. Duidelijk is wel dat er nog aanvullende herintroducties plaats zullen vinden om uiteindelijk een duurzame populatie te laten ontstaan.

Toekomst
Ondanks de vele problemen die de bever in de huidige situatie ondervind moet het mogelijk zijn om uiteindelijk een levensvatbare beverpopulatie op te bouwen. Dit is waar de diverse natuurorganisaties zich voor inzetten en de bever verdient niets minder.
Wij hebben immers nog een rekening te vereffenen met dit prachtige dier.

Het opbouwen van een beverpopulatie kan iets goedmaken van de wrede en intensieve jacht die er mede voor zorgde dat de bever verdween uit Nederland.
De bever hoort hier thuis en aan het succes van de herintroductie kunnen we allemaal ons steentje aan bijdragen.

Het waren de 2 miljoen jaar oude kleilagen bij Tegelen die vroege tekenen van het bestaan van bevers bewaarde. Naast resten van schildpadden, herten, een beer, hyena, neushoorn en zelfs een aap, werden de overblijfselen van 2 soorten bevers gevonden, de uitgestorven Tegelse bever en de nu nog voorkomende Europese bever.

Het Europese soort heeft waarschijnlijk kunnen overleven doordat het, anders dan de Tegelse, in staat was naast plantdelen ook boomschors te verteren. De 'Tegelse' heeft mogelijk onvoldoende voedsel kunnen vinden toen er aan het einde van de Tiglien periode* koudere tijden aanbraken. Dit kan hebben geleid tot zijn uitsterven. Opvallend verschil tussen de 2 soorten is dat de Tegelse bever een ronde staart had in plaats van de platte staart van de Europese bever.

Uitgeroeid
Na miljoenen jaren te hebben overleeft werd vervolgens de Europese bever met uitsterven bedreigd. Ditmaal door de mens.

Aan het begin van de 20ste eeuw kwamen er in Eurazië nog ongeveer 1200 exemplaren, verspreid over 8 populaties, voor. Tegen de mens die grote delen van zijn leefomgeving vernietigde en uit winstbejag en onkunde een wrede en intensieve jacht op hem maakte had hij geen schijn van kans gehad.

Toen de laatste bever in 1825 werd omgebracht op de rivier de IJssel nabij het plaatsje Zalk was het definitief gedaan met de bever in Nederland. Dit unieke knaagdier met zijn bijzondere zwemkwaliteiten zou hier voortaan niet meer door het water 'varen', hij was letterlijk en figuurlijk 'uitgeroeid'.

Kastoorhoeden
In Amerika en Canada was de situatie al niet veel beter. Eén van de redenen waarom Europeanen in de 16de en 17de eeuw naar Amerika emigreerden was de lucratieve jacht op bevervellen. Honderdduizenden pelzen werden richting Europa geëxporteerd voor de textielindustrie.

Zo kwam aan het einde van de 16de eeuw het zogenaamde bevervilt in zwang. Dit vilt werd verkregen uit de wollaag van de beverpels en werd verwerkt in hoofddeksels die men kastoorhoeden noemde. Dat dit vilt lange tijd populair bleef blijkt uit het feit dat de Amerikaanse president Lincoln een kastoorhoed droeg op 14 April 1865, de dag waarop hij werd vermoord.

Naast de pels van de bever werd ook het vlees gegeten. De geurstof waarmee hij zijn territorium afbakent, het zogenaamde bevergeil werd in vele huismiddeltjes toegepast.

Bevermunt
De vraag naar beverpelzen was in die periode zo groot dat er zelfs een munt, de 'made beaver' (MB), werd geslagen. Een MB stond gelijk aan de waarde van een beverpels. In de onherbergzame gebieden van Noord-Amerika, waar dollars vaak waardeloos waren, werd er ook wel gehandeld in gedroogde beverpelzen, de zogenaamde 'parchments'. Zo stond 20 parchments gelijk aan de prijs van een revolver. Pelzen van andere dieren werden in waarde afgemeten aan deze bever 'parchments'.

Pas aan het eind van de 17de eeuw nam de jacht op beverbont af toen men overschakelde op zijden stoffen. Het resultaat van de intensieve jacht op de bever was dat hij in Noord- Amerika op de rand van uitsterven stond. Alleen het feit dat er, net als in Europa, tijdig
herintroductieprogramma's zijn opgestart heeft hem kunnen redden van de ondergang.

* De Tiglien periode (1.7 tot 2.2 miljoen jaar geleden) is vernoemd naar de plaats Tegelen. In dit in Noord-Limburg gelegen dorp werden vele archeologische ontdekkingen gedaan. Duizenden jaren was het klimaat er zacht waardoor er kleilagen werden gevormd waarin resten van dier- en plantenleven goed bewaard zijn gebleven.

De bever is een planteneter en naast water is de tweede belangrijke biotoop voorwaarde dat er voldoende (wilgen) bomen en kruidachtige planten nabij de oever staan.
Wilgenvloedbossen in zoetwatergetijdegebieden en ooibossen langs rivieroevers voldoen aan deze voorwaarden.

Hoewel de bever geen voorkeur heeft voor stilstaand of stromend water is er wel een minimale waterdiepte van 1,5 tot 2 meter nodig. Hierdoor is de kans klein dat het water rondom de burcht bij vorst tot de bodem bevriest of het gebied bij droogte zonder water komt te staan.

Beverhol of leger
In de zomerperiode verblijven jonge bevers vaak in holen of legers aan de oevers. Een leger is een plek met platgetrapte vegetatie of een kuiltje, met wat houtsnippers.
Als er sprake is van jonge bevertjes heeft moeder bever liever niet dat vader bever in de burcht komt in de tijd dat ze haar jongen zoogt. Ook vader bever is dan veroordeelt om 'buiten de deur' te slapen.

Geul
Als er bomen, benodigd voor de bouw van een burcht of dam, ver van de bestemming af staan graven de bevers een geul die ze vol water laten lopen om zo de bomen naar de locatie te drijven.

Burcht
De bouw van de kegelvormige burchten begint in de herfst door een ruimte te graven in de oever en deze van binnenuit te vergroten. Vervolgens wordt er, door de hele familie, bovenop dit hol een grote hoeveelheid stokken, mos, en gras verzameld. De hele handel wordt tenslotte aangesmeerd met een laag modder. De burcht biedt bescherming tegen de winterse kou en voorkomt dat roofdieren gemakkelijk binnen kunnen dringen. De ingang van de burcht ligt altijd onder water zodat bij vorst de bevers onder het ijs door de burcht kunnen blijven betreden. Dit is belangrijk omdat bevers geen winterslaap houden en dus de burcht moeten kunnen verlaten op zoek naar voedsel. In de herfst vinden er grote schoonmaak- en restauratiewerkzaamheden aan de burcht plaats. Een burcht kan een aantal jaren dienst doen.

Dam
In de Biesbosch zijn er enkele kleine beverdammetjes ontdekt. Deze komen voornamelijk voor bij binnendijks verblijvende bevers en dan met name daar waar gemalen voorkomen en ze voor duikers dammetjes opwerpen in een poging het waterpeil te beïnvloeden.
De beverdam dient ter regeling van de waterstand in het gebied waar de burcht ligt, immers bij hoog water zouden de kamers in de burcht onder kunnen lopen en de jongen verdrinken en bij lage waterstanden zouden de toegangen tot de burcht droog kunnen vallen.
In de geringe eb en vloed verschillen in Nederland bouwen bevers echter weinig dammen.

Eigenlijk werkt de bever met veel energie aan zijn toekomstige verhuizing. Door het bezinken van sediment achter de dam slibt de poel uiteindelijk dicht en worden de bevers alsnog gedwongen te vertrekken naar een nieuwe locatie.

Een bever heeft zelden gebrek aan voedsel. Als boomschors- en plantenliefhebber heeft hij meestal voldoende keuze.
Vegetariër zijn heeft voor de meeste dieren het voordeel dat ze laag in de voedselketen staan en daardoor minder gevoelig zijn voor eventuele vervuiling. In het geval van de bever is er echter een probleem. De bast van de wilg, het favoriete kostje van de bever, neemt naast voedingsstoffen ook chemische stoffen uit de bodem op.

Voedselketen

Dieren die hoog in de voedselketen staan hebben het nadeel dat chemische stoffen die zich ophopen in de organen of vetlagen van de dieren die ze eten ook bij hen terecht komen. De concentraties van deze stoffen kan, afhankelijk van het aantal dieren binnen deze keten, aan het eind hiervan aanzienlijk oplopen.

Cadmium
In verontreinigde gebieden kunnen die concentraties aardig oplopen. In de Biesbosch bijvoorbeeld zit er nogal wat Cadmium in de bodem.

Een van de theorieën waarom de vruchtbaarheid van de bever in de Biesbosch afwijkt van die van andere gebieden is gebaseerd op hoge Cadmiumconcentraties die gevonden zijn in de organen van dode bevers.

Fruit
Indien beschikbaar eten bevers ook granen, suikerbieten en maïs en wee de fruitteler die zijn boomgaard in het territorium van de bever heeft liggen. Om bij het fruit te komen schroomt hij namelijk niet om de boom in zijn geheel om te knagen. Die twee maken dus zelden vrienden.

Jonge bevers worden in de eerste maanden door hun moeder voorzien van melk.

zomervoedsel
Naast delen van bomen eet de bever een aantal kruiden, zoals: brandnetels, gele plomp, kattestaart, dotterbloem, fluitekruid, gele lis, bereklauw en smeerwortel.

Zomer en wintervoedsel
In de zomer heeft de bever, naast boomdelen, keuze uit grassen, kruiden en waterplanten. Door hier veel van te eten bouwen ze een vetlaag op als reserve voor de schrale wintermaanden. Tevens leggen bevers een wintervoorraad aan van twijgen, schors en wortels van bomen. Deze voorraad slaan ze onder water, direct naast de burcht, op. In deze 'koelkast' van koud water blijft het voedsel langer goed zodat ze, tezamen met hun vetlaag, zonder al te veel problemen de winter door kunnen komen.

wintervoedsel
In de winter valt de bever terug op zijn basisvoedsel, waaronder: schors en twijgen, bladeren en wortelstokken van de waterlelie en bast en wortels van de wilg, populieren, es en hazelaar

Vraatonderzoek Biesbosch gestart

Met dank aan vereniging voor zoogdierkunde en zoogdierbescherming (VZZ)

Afgelopen winter en voorjaar heeft Jeroen van Leijsen als stagiair bij de VZZ het vraatonderzoek in de Biesbosch verder opgezet. Waarom was dit onderzoek ook al weer opgezet. Al vanaf het begin dat er in de Biesbosch bevers werden uitgezet, viel het de onderzoekers op dat de zeldzame boom- en struiksoorten (voor het gemak aangeduid als niet-wilgen) relatief gezien meer werden aangeknaagd dan de alom aanwezige wilgen. De bevers knaagden de niet-wilgen meestal niet om(wat voor een bever een grote hoeveelheid voedsel in korte tijd oplevert), maar langzaam geringd.In de eerste jaren na de uitzetting werd tevens duidelijk dat de voortplanting van de bevers verre van optimaal verliep. In de periode 1988/1992 kreeg ongeveer 1 op de 3 paren jongen. In de periode 1993/1999 steeg dit aantal weliswaar tot ongeveer 1 op de 2 paren, maar het was altijd nog een stuk lager in vergelijking met buitenlandse gegevens (2 op 3 paren met jongen). Na een hoop onderzoek en gereken met modellen, ontstond het vermoeden dat het eenzijdige dieet dat de bevers in de Biesbosch tot zich namen wel eens de oorzaak kon zijn van het matige voortplantingssucces. Opvallend is dat in een aantal niet-wilgen beduidend meer fosfor en natrium zit, dan in wilgen. Fosfor en natrium zijn belangrijke mineralen, vooral voor zogende vrouwtjes.Hoe bewijs je echter dat het gebrek aan bepaalde voedingsstoffen de oorzaak is van de voorkeur voor niet-wilgen? Zoals aangegeven blijken vooral zogende wijfjes behoefte te hebben aan fosfor en natrium. Je zou dan verwachten, in de periode dat jongen worden gezoogd, dat er meer gegeten wordt van boomsoorten met een hoog fosfor- en natriumgehalte dan buiten deze periode. Zie je dit patroon inderdaad optreden, dan is dat een sterke aanwijzing dat de selectie van niet-wilgen te maken heeft met de behoefte aan bepaalde voedingsstoffen en dat het tekort aan niet-wilgen in de Biesbosch een beperkende factor is voor het voortplantingssucces in dit gebied.Om dit verband te onderzoeken heeft Jeroen in twee gebieden alle bomen en struiken met een minimale diameter van 3 cm op borsthoogte (1,3 meter) op een kaart ingetekend en tevens genoteerd of er vraat was. Eventuele vraat werd gemarkeerd door het frezen van sleuven over het aangegeten oppervlak.Het meten van de precieze standplaats van de bomen ten opzichte van de oever is van groot belang, aangezien een boom, die dicht bij de oever staat, meer kans heeft om door een bever te worden aangeknaagd, dan een boom die verder op het land staat.Het ene onderzoeksgebied bevat schietwilg en zwarte els. In het andere gebied staan meer soorten: schietwilg, katwilg, amandelwilg, Canadese populier, es, zomer-eik, inheemse vogelkers, hazelaar, hondsroos, eenstijlige meidoorn, veldesdoorn en vlier. In totaal zijn een kleine 500 bomen en struiken ingemeten en gemarkeerd.Vanaf april 2002 worden al deze bomen en struiken eens per maand gecontroleerd op nieuwe vraat. Als nieuwe vraat wordt geconstateerd, het oppervlak hiervan gemeten en gemarkeerd met een frees.Uit de gegevens, die tot nu toe zijn verzameld en verwerkt blijkt dat er maandelijks veel vraat aan de inheemse vogelkers is gevonden en dat is nu juist een soort waar relatief veel fosfor in zit. Een goede tweede is de hazelaar. In deze soort zit relatief veel natrium. Meestal knagen ze van de hazelaar de uitlopers af en eten daarvan alleen twijgen en bladeren. De vraat aan de vogelkers is veel rigoureuzer. Lopend door het plot zijn overal stompjes van afgeknaagde vogelkersstammetjes en dode, door bevers geringde, vogelkers aan te treffen. Oorspronkelijk stond er van deze soorten honderdtal bomen, maar in april van dit jaar waren dat er nog ruim 20 en inmiddels hebben de bevers dat aantal alweer naar beneden bijgesteld. Van de wilgen wordt in beide gebieden alleen gegeten als de bevers er gemakkelijk bij kunnen, bijvoorbeeld als een struik boven het water hangt, of als een boom omvalt en (deels) in het water terecht komt.Het is de bedoeling het onderzoek in ieder geval gedurende 2 jaar voort te zetten.
Meer informatie over zoogdieren kijk op www.vzz.nl

Bouwend aan zijn dam vergeet de bever de tijd wel eens en geholpen door zijn ongeëvenaarde zwemkwaliteiten kan hij dan wel 20 minuten onder water blijven. Voor hij duikt sluit hij zijn oren en neusgaten af zodat hij niet vol water loopt.
Omdat zijn drie zintuigen; oren, ogen en neus, op één lijn in zijn kop geplaatst zijn, kan hij er al zwemmend moeiteloos over beschikken.

In het najaar gaat hij eten... veel eten. Zoveel dat hij voor de winter begint voor bijna de helft uit vet bestaat. Zo kan hij zonder problemen de winter door komen.

Pels
Het is niet voor niets dat er intensief jacht is gemaakt op de bever. Beverbont is een van de sterkste bontsoorten. De kleur van het bont is kastanje- of roodbruin en in uitzonderlijke gevallen bijna zwart of wit. Zijn 'bontjas' is opgebouwd uit verschillende lagen: een wollige onderlaag die het dier warm houdt met daar overheen een vettige waterafstotende deklaag van lange haren die de onderlaag droog houdt tijdens het zwemmen.

Poten
De bever heeft handige poten die hij voor vele doeleinden kan gebruiken.
De voorpoten hebben elke 5 vingers met lange nagels. Hiermee kan hij takken of andere voorwerpen vastgrijpen. Tijdens het zwemmen drukt hij ze voor zijn borst en gebruikt ze soms om te sturen. De achterpoten zijn tussen de tenen voorzien van zwemvliezen waardoor hij meer 'grip' heeft in het water.

Een grappig maar zeer noodzakelijk detail is dat de tweede teen van de achterpoot een dubbele nagel heeft. Deze gebruikt hij als een soort kam om zijn pels mee te reinigen of luizen en ander vuil te verwijderen. Als je haar maar goed zit! Van een volwassen exemplaar is de afdruk van de voorvoet is ongeveer 5,5cm lang en 4,5 cm breed. de achtervoet is ongeveer 14,5 cm lang en 10 cm breed.

Gebit
Het lot van de bever is dat hij zijn hele leven zal moeten knagen. Zijn voortanden groeien namelijk altijd door en als hij onvoldoende knaagt zullen de tanden uiteindelijk zijn hoofd in groeien. Om dit te voorkomen knaagt hij dus... en hoe? Kleine takjes of enorme bomen de bevertanden weten er wel raad mee. Hiervoor gebruikt hij voornamelijk de twee paar vlijmscherpe knaagtanden die als een nijptang voor in zijn bek zit. Achterin zijn bek beschikt hij over nog eens acht kiezen om voedsel mee fijn te malen. De voortanden zijn alleen aan de voorkant bedekt met een laag email.
Het dier kan zijn kaken op maar twee manieren bewegen: of hij bijt met zijn knaagtanden of hij kauwt met zijn kiezen. Gelijktijdig kauwen en bijten zoals wij mensen dat doen kan hij dus niet. Als hij kauwt zet hij eerst zijn onderkaak opzij en beweegt deze dan met een ruk naar binnen zodat het voedsel tussen de kiezen vermalen wordt.

Staart
Zijn staart is een geval apart. Het bestaat uit zo genaamde hoornschubben die dakpansgewijs over elkaar liggen. Hij gebruikt hem als steuntje bij het rechtop staan, als 'bijzettafeltje', als roer tijdens het zwemmen en als 'alarmbel' om soortgenoten te waarschuwen voor gevaar.

Ook bij het aanplempen van modder tijdens de bouw van zijn burcht is het een handig stuk gereedschap. Als hij het te warm krijgt hangt hij zijn staart gewoon in het water als een soort koelelement. Al met al een uiterst belangrijk en handig stuk werktuig dus.

Bevergeil (Castoreum)
Stinken doen we allemaal op zijn tijd maar de bever stinkt met reden. Hij heeft in zijn onderbuik twee klieren liggen die een sterk geurende, bruinachtige stof produceren. Hiermee bakent hij zijn leefgebied af. Andere bevers kunnen via de geur van het bevergeil weten dat ze een gebied betreden waarin zich reeds een andere bever bevindt. Het is overigens maar goed dat de bever en de bunzing (een andere grote stinkerd) elkaar zelden ontmoeten omdat deze twee meesterstinkers waarschijnlijk in staat zullen zijn, om met hun 'secreet', een hectare natuurgebied te ontdoen van mens en dier.

Bevergeil en Asperine
Bevergeil werd in vroegere tijden vaak gebruikt als medicijn. Dat is niet verwonderlijk omdat het geil de stof acetylsalicylzuur bevat. Deze stof komt voor in de bast van de wilg, het hoofdvoedsel van de bever. Uit deze stof wordt het ons welbekende geneesmiddel Asperine gemaakt. Meer hierover in het artikel Wilgen algemeen

© biesbosch.nu

 

ZOEKEN

 
 

ACTIVITEITENKALENDER

 

 Kalender

Maart 2024

Ma Di Wo Do Vr Za Zo
123
45678910
11121314151617
18192021222324
25262728293031

 
 
 

© biesbosch.nu 2024