Biesbosch.nu

Magazine maart / april 2007

Muskusratten. Copyright Otto Heijst.
 

Terug naar inhoudsopgave

De Tielse kroniek (Een tijdsbeeld in schrift)           
    (Deel  5  De verhalen van rond 1421)
Afbeelding www.koningartur.nl         
                       Henk van de Graaf


De kroniek
In de stad Tiel ligt een document, een oude kroniek uit de 15de en 16de eeuw. De Tielse kroniek. Na de vertaling in 1978 vanuit het Latijns naar het moderne Nederlands kan iedereen kennis nemen van de inhoud van dit unieke document. Beschrijvingen uit eerste hand van stormvloeden, epidemieën, (stads)branden, dijkdoorbraken en andere zaken maken dat de kroniek soms leest als een spannend boek.
Hoewel veel van de gebeurtenissen gesitueerd zijn in de omgeving van de dorpen Tiel en IJzendoorn aan de rivier de Waal, moeten de bewoners van de dorpen rond De Biesbosch regelmatig hetzelfde hebben doorstaan.
In een zestal artikelen zullen we aan de hand van de kroniek trachten u een beeld te geven van de strijd tegen de elementen die de 16de-eeuwse 'riviermensen' bijna dagelijks bezig hield. In dit vijfde deel gaan we 'verhalen' uit de kroniek.

Zie ook de delen: 1) Hoe het begon
2) De kroniek 3) De auteur 4) De verhalen tot 1421.

De Tielse kroniek (deel 5: de verhalen van rond 1421)
Een geschiedenis van de lage landen van de volksverhuizingen tot het midden van de vijftiende eeuw met een vervolg over de jaren 1552 - 1566.

'De verhalen van rond 1421' vertellen over de roerige periode rond het beruchte jaar 1421. Het jaar waarin de dramatische ondergang van de Grote of Zuid-Hollandse Waard het begin zou inluiden van een compleet nieuwe bestemming voor een gebied wat te boek stond als 'de graanschuur van Holland'.
In een aantal unieke verslagen die gaan over de overstromingen die het gebied vóór en direct na de Sint Elisabethsvloed teisterden, verteld onze anonieme vriend uit eigen hand over het wel en wee van de dijkbewoners. 
De in detail beschreven gebeurtenissen geven een dramatisch inkijkje in wat stormvloeden destijds met mens en have deed. Hieronder staan de pareltjes aan vroege overleveringen uit de tijd dat de Biesbosch ontstond en waarvan we nu, via de geschriften van de anonieme kroniekschrijver, nog notie van kunnen nemen.

769 In 1421 heerste er in bijna het gehele bisdom Utrecht zware pest (ook in Gelre was er ernstige pest), zodat in Utrecht op één dag meer dan honderd mensen de dood vonden.

771 In 1421 woedden er omstreeks Halfvasten (± 2 maart) hevige stromen, zodat in Holland, Zeeland en West-Friesland door de hoge stand van het zeewater tal van dijken doorbraken en in Holland veel schade werd aangericht. Hierdoor ook kwamen in deze gebieden na Pinksteren (na 11 mei) van dat jaar talloze stuks vee van honger om.

777 Op de feestdag van Bonifatius en zijn Metgezellen (5 juni) 1421 vielen er hevige hagel- en onweersbuien in de Overbetuwe van Dodewaard tot stroomopwaarts in Huissen en omgeving. In de Liemers werden alle gewassen tot de grond toe vernield, zodat stengels noch halmen overeind bleven. Ook kwam er veel vee om en woeien huizen en bomen als gevolg van de stormwind omver.

786 Daags na Sint Elisbeth (20 november) 1421 woedde er 's nachts zo'n hevige storm dat de wind met orkaankracht in Tiel en elders verschillende huizen omverblies en in Holland door dijkdoorbraken veel schade aanrichtte. Tweeduizend mensen zijn, naar men zegt, verdronken. Bij mensenheugenis was het niet voorgekomen dat een overstroming zo erg en het peil van het zeewater zo hoog was. Bijna heel Holland is, evenals Vlaanderen en Zeeland, ondergelopen. Hierdoor kwam ook de grote Zuid-Hollandse Waard onder te staan en ging verloren. Er zijn kerken verplaatst, omdat het overstroomde gebied er nog steeds zo bij ligt en tot nu toe helemaal niet kon worden herbedijkt.

788 Daags na Sint Lucia (14 december) 1421 steeg het water in de Rijn en de Maas alsmede de Waal tot zulk een hoogte dat het op veel plaatsen bijna onbeweeglijk stil bleef staan tegen de rand van de dijken. Dank zij de bijzondere gunst en de barmhartigheid Gods echter stond er toen geen noemenswaardige wind. Want zo er enige wind van betekenis gestaan had, dan was het water door de golfslag over alle dijken heen geslagen en had het misschien dijken doorgebroken en dan was er onnoemelijke schade aangericht. Het water bleef evenwel zes dagen op die hoogte staan en zakte niet; noch raakte het in beweging, noch steeg het verder. Op de dag vóór Thomas ( 20 december) dan, braken bij Emmerik de dijken door en het water de Culevere geheten overstroomde er het land; daardoor zakte het water in Nederrijn, Maas en Waal lichtjes. Anders ware het te vrezen geweest dat het water over alle dijken van Rijn, Waal en Maas gestroomd was. Een lichte daling dus zette in daags vóór Thomas (20 december) en tot Verschijning des Heren ( 6 januari) bleef het water bijna onbeweeglijk op hetzelfde peil.
 


Doorbraak te Ochten, Neder-Betuwe, maart 1784.
Copyright Atlas van Stolk

794 In de maanden september, oktober en november van 1422 stonden West-Friesland, Waterland en Amstelland bijna geheel blank door dijkdoorbraken, omdat het veelvuldig gewaaid en gestormd had.

797 Op zondag Exaudi na 's Heren Hemelvaart (16 mei) 1423 is de stad Asperen voor het grootste en ook het beste deel afgebrand.

806 In het jaar 1423 was de zomer zeer regenachtig en nat. Het begon te regenen vóór Sint Jan de Doper (vóór 24 juni) en het duurde tot Sint Maarten (11 november). In de tussentijd ging er niet één dag voorbij of er viel veel regen. In oktober tenslotte was het water van de Rijn en andere rivieren zozeer gewassen dat de zogenoemde Culverendyck tussen Rees en Emmerik op Crispinus en Crispinianus (25 oktober) brak. Ook de dij bij Asselt aan de Maas onderging dit lot. Het water steeg als in 's mensen heugenis niet meer gezien was.

807 In het jaar 1424 was de zomer zo droog dat er vanaf Pasen (23 april) tot Sint Victor (10 oktober) geen of maar nauwelijks één druppel water viel.

809 Tijdens het octaaf van Sint Maarten (tussen 11 en 19 november) 1424 woedde er wel zeven dagen een zo zware storm dat ten gevolge van een grote vloedgolf de dijken bij Krimpen en op vele plaatsen elders in Holland doorbraken en er zeer grote schade aangericht werd.

814 Daags vóór Sint Franciscus (3 oktober) 1425 - dat was een woensdag - brandden om negen uur na de middag in de stad Tiel 35 huizen en vijf korenschuren af. Degene die dit werkje samenstelde en schreef zag zijn eigen positie door deze brand zwaar aangetast. Hij was toen immers nog geen half jaar getrouwd en het weinige dat hij bezat had hij uitgegeven voor het verbouwen van tarwe op zijn akker. Die tarwe was vrij redelijk opgegroeid en had een aardige oogst opgeleverd; die oogst van vier morgen lands lag opgetast in één van de daarnet genoemde opslagplaatsen die door brand getroffen werden. Bovendien was het huis waar hij toen woonde door dezelfde brand totaal in de as gelegd, zodat hij op dat moment niets, maar dan ook niets, aan aardse goederen overhield. Maar omdat hij nog jong was, was hij toen minder beklagenswaardig dan wanneer hem een dergelijk lot was overkomen in de tijd, waarin hij dit boek schreef, te weten in het jaar [14]50.

825 Daags na het octaaf van Petrus en Paulus (7 juli) 1427 is Rudolf van Diepholt met de Utrechtenaren, Overijsselaren en Hollanders, ten getale van zo'n 7000 man voetvolk en 200 ruiters, de Rijn overgestoken bij de stad Rhenen. Alle dorpen langs de Rijn plunderden ze en staken ze in brand: Van Opheusden, Kesteren, Lienden, Ommeren, Ingen, Eck en Maurik tot Ravenswaay. De Geldersen, met name die uit Tiel en de Tielerwaard, Bommel en de Bommelerwaard, achtervolgden met ruiters en soldaten uit Nijmegen de vijanden na deze brandschatting en raakten met hen slaags tussen Rijswijk en Maurik. De Geldersen evenwel sloegen op de vlucht en werden her en der verspreid te midden van de landerijen omgebracht. Meer dan 500 van hen zijn op hun vlucht op zeer smadelijke wijze gevangen genomen. Maar Peter Lauwert van Nijmegen, ridder, reed stoutmoedig met zijn paard op de vijanden in en werd met enkele anderen gedood. De rest is zeer smadelijk gevlucht.

832 Op 6 september 1427 kwam hertog Arnold van Gelre en Gulik en graaf van Zutphen met de Geldersen in de stad Tiel aan. Vandaar uit reed hij met ruiters en voetvolk het Land van Buren binnen. Alle dorpen brandde hij er plat. Daarna verwoestten ze in praktisch heel de heerlijkheid Buren de boomgaarden.

837 Van begin april tot aan Sint Maarten in de Winter (11 november) in het jaar 1428 was de zomer voortdurend zo regenachtig dat er in de periode geen vier dagen achtereen waren zonder zware regenbuien. Dit veroorzaakte in dat jaar onnoemelijke schade aan de groei van het uitgezaaide graan, aan het fruit en aan het rijpe koren.

840 De winter van 1432 was zeer streng, duurde lang en kende veel vorst. Vóór Sint Maarten (vóór 11 november) viel de vorst in en die duurde tot na Sint Agaath (na 5 februari). In de tussentijd trad er geen volledige dooi in, hoewel er eenmaal gedurende vier of vijf dagen sprake van was dat het ijs smolt. Helemaal verdwijnen deed het echter niet.

841 In 1432 viel er in één nacht in de maand april zoveel sneeuw dat rivieren en beken met hoogwater te kampen kregen.

842 De winter van 1432 stond het water in beken en rivieren hoog; en wel in Waal , Rijn, IJssel en Maas. De Waaldijk in de Overbetuwe brak in Loenen door en zo werden door de watervloed veel ingezaaide wintergewassen overstroomd en vernield, vooral in de Betuwe en Teisterbant. Ook de wetering die uitkomt op het lange water dat de Linge heet, had veel te lijden van die watervloed, vooral de Tielse wetering. Daardoor gingen de winterzaden van de weinige gewassen die toen nog overgebleven waren ook verloren.

Een schrijver en kopiist aan de arbeid845 De winter van 1433 was zeer streng en langdurig. Het vroor dat het kraakte in deze winter vanaf Elisabeth (19 november) tot Scholastica (11 februari) en tussendoor dooide het niet of nauwelijks. Weliswaar dooide het een dag of twee, drie enigszins door veranderde luchtgesteldheid en maanstand, maar deze dooi zette niet definitief door. Het ijs op rivieren en beken werd zo dik dat er als het ware een openbare weg over het ijs liep als was het over land. Er kwamen immers tweespannen en karren met koopwaar waaraan behoefte was, zoals kolen en dergelijke, over Waal en Maas van Venlo naar Tiel en andere plaatsen gereden.

Tot zover het vijfde deel. In het zesde en laatste deel van deze serie beschrijft onze kroniekschrijver een aantal ervaringen uit eerste hand. Dramatische situaties waarin mensen kwamen te verkeren na een overstroming. Blijf lezen!
 

Tekst: Henk van de Graaf
Bronnen: De Tielse kroniek, Jan Kuys, Leontien de Leeuw, Valentijn Paquay en Remi van Schaik, Uitgeverij Verloren, 1983.
Afbeeldingen: Copyright Atlas van Stolk

 

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2007 © Biesbosch.nu