Biesbosch.nu

Magazine februari 2014


 

Terug naar inhoudsopgave


Klooster Eemstein historisch en
archeologisch benaderd

 

 


Deel 5
De geschiedenis van klooster Eemstein
A.L.J. van den Berg en drs. R.M.W.M. Beerens


Panelen St. Elisabethsvloed. Copyright Rijksmuseum.

Inleiding
Het terrein van klooster Eemstein in Zwijndrecht is de laatste eeuwen weggezakt in de vergetelheid. Ooit een plaats waar monniken samen leefden, nu een caravanstalling. Dit verhaal probeert het dagelijkse leven in het klooster te reconstrueren. Het probeert de vondsten van opgravingen en speurtochten van archeologen te combineren met geschreven bronnen en zo tot een interpretatie te komen.
De schrijvers pretenderen echter niet volledig zijn. Veel vondsten zijn in de loop der jaren verdwenen en ook veel archeologische sporen zijn meer niet te herleiden. Toch geeft dit artikel een aardig beeld van het leven in een klooster als Eemstein. Wij hopen dat dit artikel de eerste aanzet is tot een grotere archeologische publicatie van alle ooit bij klooster Eemstein gevonden voorwerpen.
Dit artikel is in 2007 verschenen in het jubileumboek Zwijndrechtse Wetenswaardigheden deel III. Deze publicatie betreft een volledig herziene en aangevulde versie.

Het rechterdeel van de St. Elisabethsvloed panelen geeft een deel van de Grote- of Zuid-Hollandse Waard weer, ca. 1490-1495.
© Rijksmuseum Amsterdam inv. nr. SK-A-3147-B

De geschiedenis van klooster Eemstein (deel 5)
Klik hier voor deel 1 in deze serie

klik hier voor deel 2 in deze serie
klik hier voor deel 3 in deze serie
klik hier voor deel 4 in deze serie

Een wandeling door het klooster
De omgeving van klooster Eemstein is erg veranderd in de 20ste eeuw. Op het oude kloosterterrein is een villa gebouwd, de boerderij werd verkocht en de huidige bewoners hebben op hun eigen terrein een grote rijschuur voor paarden gebouwd. De Munikkesteeg werd een racebaan naast een drukke woonwijk en een groot industrieterrein. En door het rangeerterrein Kijfhoek en de Hoge Snelheidslijn die dwars door het landschap flitst, wordt het ook ’s nachts niet meer stil.
Hoe anders was het in de middeleeuwen. Om bij het klooster te komen moest men over een smalle zandweg, de Munnikkesteeg, vol met karrensporen, dwars door de wuivende korenvelden en weilanden met koeien. In de verte was het kerkje van het buurtschap Kijfhoek te zien dat door de monniken werd beheerd, terwijl ook verder weg, boven de bomen uit, de kerktorentjes zichtbaar waren van de andere dorpjes in de Zwijndrechtse Waard.

Dichterbij stak boven de bomen uit het klokkentorentje van het klooster, dat zo vaak klepte om de bewoners attent te maken op hun plichten in de kerk.
Om het klooster binnen te komen moesten bezoekers zich eerst melden bij de poort. Het gehele terrein was omgeven door een muur, die zorgde dat de monniken afgesloten waren van de buitenwereld en pas nadat men was binnen gelaten door de portier kwamen bezoekers op het kloosterterrein.

Het kloosterterrein
Op het kloosterterrein bevonden zich diverse bijgebouwen waarvan er drie zijn teruggevonden tijdens de opgravingen. Hoogst waarschijnlijk hebben er veel meer bijgebouwen op het kloosterterrein gestaan: een handschrift uit 1516 vermeldt een molen, een bakkerij en een brouwerij die bij brand verloren zijn gegaan
[1].
Van de drie gevonden bijgebouwen is niet bekend welke functie ze hebben gehad. De bijschriften bij de opgravingsplattegrond zijn niet juist en betreffen een interpretatie van de opgravers.

Het gebouw dat bekend staat als de reventer (refter) ofwel eetzaal van de monniken is hoogstwaarschijnlijk een schuur, hoewel het gezien de gemetselde bak in een van de zijbeuken en de breedte van de zijbeuken ook mogelijk is dat dit gebouw een stal is geweest. Het gebouw vertoont echter zeer veel gelijkenis met de nog bestaande schuur van het cisterciënzer klooster Ter Doest in Vlaanderen, dat ook bezittingen in deze omgeving had [2]. Nu is de schuur van Ter Doest veel groter dan de schuur van Eemstein, maar toch kan men zo wel een indruk krijgen hoe deze er ooit zou hebben uitgezien [3].
De schuur van Eemstein was 31,5 meter lang en ongeveer 12 meter breed. Aan een van de korte zijden was waarschijnlijk een haardplaats, mogelijk om de binnenzijde van de schuur vorstvrij te houden in de winter. Mogelijk is deze schuur gebouwd rond 1435 en dus een van de oudste stenen gebouwen van het kloosterterrein
[4].

Kloosterschuur Ter Doest in Lissewege bij Brugge, België
Deze schuur werd rond 1275 gebouwd en bezit nog bijna alle originele elementen zoals de kapconstructie. Tot 1711 was deze schuur met riet gedekt. De schuur van klooster Eemstein moet er vrijwel hetzelfde uit gezien hebben. Bron: Wikipedia.

In de schuur werden waarschijnlijk zogenaamde tienden in opgeslagen. Een tiende was een vorm van belasting, waarbij een tiende van de opbrengst van bijvoorbeeld landerijen betaald moest worden [5]. Voor Eemstein gold waarschijnlijk dat de pachters van de landerijen die Eemstein in haar bezit had, jaarlijks een tiende van de opbrengst van deze landerijen moesten betalen. Deze opbrengsten werden dan waarschijnlijk in de schuur opgeslagen.
De andere twee gebouwen zijn moeilijker te plaatsen. Het kleinste gebouwtje, dat ongeveer 20 meter van de grote schuur afstond, is waarschijnlijk een berging voor gereedschap geweest. Het was ongeveer 9 meter lang en 4,5 meter breed, vrij klein in verhouding met de rest van de gebouwen.

Het laatste gebouw is waarschijnlijk groter geweest, want er zijn muren gevonden die leidden naar niets. Deze zijn waarschijnlijk bij eerdere graafwerkzaamheden verdwenen. Volgens de omschrijving was dit gebouw de slachterij van het klooster. Uit het rapport blijkt echter niet dat er veel botmateriaal is gevonden bij dit gebouw, maar wel een paar ijzeren voorwerpen, veel scherven van aardewerk en gebrandschilderd glas, waaronder het al eerder vermelde ruitje met de tekst: ‘Broer Cornelis pastoer van Kyffhoeck’ [6]. Dit geeft al aan dat dit gebouwtje een vrij belangrijke functie gehad heeft binnen het complex, want gebrandschilderd glas duidt op afgesloten ramen en dus een redelijk geriefelijke ruimte. Daarnaast zullen weinig bijgebouwen zijn voorzien van glas en al helemaal niet van gebrandschilderd glas. Het gebouw had dus zeker een bepaalde status.

Het in 1895 gevonden ruitje met de tekst ‘Broer Cornelis pastoer van Kyffhoeck’

Het in 1895 gevonden ruitje met de tekst ‘Broer Cornelis pastoer van Kyffhoeck’
Collectie ‘Simon van Gijn – museum aan huis’, Dordrecht. Foto: C. de Bruyn, conservator.

Het gebouw was ongeveer 22 meter lang en bijna 8 meter breed [7]. Het was verdeeld in ruimtes van verschillende groottes en in het midden bevond zich een put. In het gebouw vonden de opgravers een zeer vreemde constructie van 2 lagen stenen en 2 lagen poreuze tegels, met daaronder kanaaltjes van ongeveer 12 centimeter, gescheiden door een muurtje van 4 poreuze tegels van 24 bij 12 bij 3 centimeter. De gevonden kanaaltjes en tegelmuurtjes waren haaks op de buitenmuur aangelegd. De bodem van de kanaaltjes was volgens Overvoorde blauwzwart. Mogelijk duidt deze blauwzwarte kleur op stoken of verhitting. Overvoorde vond overigens geen verbinding tussen de gootjes en de rest van het gebouw, hoewel hij het niet onmogelijk achtte, dat het oorspronkelijke verband door latere verbouwingen verbroken was. Overvoorde dacht dat het gebouw een onderdeel van de keuken of slachterij was geweest, maar de aangezien er totaal geen resten van botten of keukenaardewerk werd gevonden, lijkt dit erg onwaarschijnlijk. De suggestie dat het de eestruimte van de kloosterbrouwerij zou zijn geweest, wees hij resoluut van de hand, omdat hij deze in het hoofdgebouw van het klooster plaatste.

Toch is het niet onmogelijk dat dit gebouw een onderdeel van de brouwerij geweest was. Een brouwerij moet veel licht hebben en droog en warm zijn, wat de fragmenten van vensterglas verklaard. Daarnaast was het totaal niet gebruikelijk dat in het hoofdgebouw de brouwerij gevestigd was en bovendien er was ook veel te weinig ruimte op de door Overvoorde gedachte plaats [8]. Het brouwproces omvat diverse stappen die vaak veel ruimte vergen en die dus in een apart gebouw moeten worden uitgevoerd. Bovendien produceert de bierbereiding een nogal doordringende geur die niet altijd even prettig is. Dit vormt nog een reden om hem uit de buurt van de woon- en werkvertrekken te hebben. Helaas zijn er bij de opgraving geen sporen van een brouwoven/ ketel gevonden, maar het is goed mogelijk dat deze zich in het gedeelte van het gebouw bevond, dat door graaf- en sloopwerkzaamheden al verdwenen was.

Van andere bijgebouwen is niet veel teruggevonden. Ongeveer 12 meter buiten het hoofdgebouw is een 12 meter lange muur gevonden, waarvan echter niet duidelijk is waartoe deze gediend heeft; 20 meter van deze muur uit werd een kleine fundering van 1 bij 1 meter gevonden. Mogelijk is dit laatste echter een van de vier hoeken van een standaardmolen die, volgens de bron uit 1516, ook op het terrein heeft gestaan [9].

Tussen het als slachthuis aangeduide gebouw en de kerk liep een keienpad, dat misschien ook de andere gebouwen met elkaar heeft verbonden. Volgens het opgravingsverslag liep het keienpad langs een vijver, maar waarom zou je een vijver aanleggen als er dichtbij een rivier aanwezig is, waar de monniken de visrechten op hadden
[10]. Voor verse vis hoefden ze het dus niet te doen. Veel waarschijnlijker is het, dat Overvoorde en consorten de uitgegraven resten van een bijgebouw dat geheel verdwenen en gesloopt is en waarvan het gat weer dicht gegooid was, aangezien hebben voor een vijver. Helaas beschikten zij toen nog niet over de technieken om dit aan te tonen.

Voorbeeld van een standaardmolen.
Deze molen zal in vorm weinig hebben afgeweken van de molen van klooster Eemstein. De afgebeelde molen bestaat nog en staat in Ede, Gelderland. Bron: Wikipedia.

De kerk
Als we het keienpad volgen vanaf het ‘slachthuis’, komen we bij de kerk. Dit is een van de oudste gebouwen van het terrein en werd vrijwel direct gebouwd toen de monniken in 1430 besloten hun nieuwe klooster aan de Devel in Zwijndrecht te bouwen. De kerk vormt immers het belangrijkste gebouw van het kloostercomplex. Als een bezoeker de kerk vanaf de achterzijde betrad, kwam men in het, waarschijnlijk, oudste gedeelte
[11]. De kerk was ongeveer 27 meter lang en 8 meter breed, en gebouwd met oude kloostermoppen en andere bouwfragmenten die afkomstig waren van de parochiekerk van Eemkerk uit de Groote Waard. De monniken hadden daarover echter een meningsverschil met de augustijnen uit Dordrecht waardoor de bouw in het begin zeker niet zal zijn opgeschoten. Pas in 1442 kreeg het in aanbouw zijnde klooster de restanten van de parochiekerk als bouwmateriaal toegewezen [12].

Overvoorde meldt dat hij zeer veel bouwmaterialen gevonden heeft. Helaas is daar, na meer dan 100 jaar, weinig meer van overgebleven. Alleen een in het depot van ‘Simon van Gijn – museum aan huis’ gevonden bakstenen onderdeel van een kerkraam zou bij deze opgraving gevonden zijn [13]. Verassend genoeg bleek wel bij een opgraving van eenhuisje aan de Develoever in 1988, dat voor het bouwen van de fundamenten hiervan bouwfragmenten van het klooster waren gebruikt [14]. Het ging hierbij om diverse natuurstenen plavuizen waarvan één compleet exemplaar dat 22 bij 22 centimeter was en 3,5 centimeter dik. Ook waren er diverse hardstenen en kalkstenen fragmenten gebruikt, maar daarvan was niet meer duidelijk welke functie ze in het gebouw hadden. Ongeveer in het midden werd de kerk in tweeën gedeeld door een muur die waarschijnlijk het lekengedeelte van het priesterkoor scheidde.

Profielsteen van een kerkraam  Deze profielsteen is samen met het eerder afgebeelde ruitje, enige voorwerp wat nog getraceerd kon worden in het depot van 'Museum Simon van Gijn. Foto: A.L.J. van den Berg.

 Voor deze scheidingsmuur lagen vijf begravingen, die volgens het verslag met de handen gevouwen lagen [15]. Mogelijk zijn dit broeders geweest die tijdens de nieuwbouw tussen 1430 en 1435 begraven zijn. Ook aan de rand van het oude koor zijn twee begravingen gevonden, mogelijk priesters, die dichtbij het altaar werden begraven. Zij werden met gekruiste benen begraven wat er op duidt dat zij in het Heilige Land zijn geweest. Volgens Overvoorde waren deze twee begravingen ouder dan de vijf in de kerk [16]. De zijruimtes van de kerk zijn zeer waarschijnlijk liturgische ruimtes geweest zoals de sacristie en mogelijk ook een kapel. Volgens Overvoorde was het oudste gedeelte vrij slecht geconstrueerd, waarna de monniken volgens hem al snel de kerk hebben uitgebreid met een groot schip en een driezijdig gesloten koor [17]. De oude kerk zal toen waarschijnlijk zijn ingericht als lekenkerk, terwijl het nieuwe gedeelte exclusief voor de broeders zal zijn gereserveerd. Hier stond het koorgestoelte waarin de broeders zaten als zij hun diensten hielden en er stonden de belangrijkste altaren gewijd aan St. Salvator (de heilige verlosser) en de heilige maagd Maria. Vlak voor het altaar lag ook een begraving en gezien de plaats moet dit een zeer belangrijk persoon geweest zijn. Eigenlijk kan dit alleen maar de prior zijn geweest. Ook deze was met gekruiste benen begraven en was volgens het verslag samen met de twee eerder genoemde begravingen ouder dan de vijf begravingen in de kerk. Volgens het verslag werden alleen bij de oudste graven sporen van hout en spijkers gevonden, iets wat duidt op grafkisten [18].

De kerk zal vol gestaan hebben met heiligenbeelden en rijk beschilderd zijn geweest met religieuze beeltenissen. Als iemand ‘s morgens vroeg tijdens de eerste dienst de kerk binnen kwam, zal hij de eerste dageraad door de gebrandschilderde ramen hebben zien schijnen. Verder zal het gezang van de monniken geklonken hebben en brandden er talloze kaarsen die voor een rokerige, roetachtige atmosfeer zorgden, vermengd met wierook dat gebruikt werd bij het altaar.

De monniken kwamen dagelijks negen keer in de kerk, de negen zogenaamde getijden [19]. Tijdens deze getijden werden psalmen gezongen en werden gedeelten uit de bijbel of uit de geschiedenissen van kerkvaders of heiligen voorgelezen. De eerste keer was om 02.00 uur (8 uur middeleeuwse tijd) voor de Vigilie, de nachtwake. Vervolgens gingen de monniken met dageraad (12 uur) naar de Metten die afgesloten werden met de Lauden. Daarna ging men ontbijten. Om 07.00 uur (1 uur) kwam dan de Prime, waarna een vergadering en de hoogmis plaatsvonden. Daarna was het tijd om aan het werk te gaan in het klooster of op het land. Om 09.00 uur (3 uur) volgde de Terts die eventueel op het werk te zingen was. De Sext volgde om 12.00 uur (6 uur) waarna men de handen ging wassen, de middagmaaltijd gebruikte en eventueel het middagdutje deed. Om 15.00 uur (9 uur) kwamen de Nonen gevolgd door een noenmaal, waarna men weer aan de arbeid ging. Om 17.00 uur (11 uur) werd de Vesper gehouden, gevolgd door de avondmaaltijd en de Completen, de voorbereiding op het slapen gaan. Om ongeveer 18.00 uur was deze afgelopen (12 uur) en begaf men zich in processie te ruste, waarbij spreken verboden was.

In de kerk waren diverse altaren, maar het belangrijkste was dat van St. Salvator, dat midden in de koorsluiting was gebouwd. Voor dit altaar was in Eemstein de prior begraven. Helaas zijn van het altaar geen resten gevonden tijdens de opgravingen, maar zeker is dat het bestond uit een altaarsteen (de Mensa [20] gewijd met vijf kruisen die in iedere hoek en in het midden waren gehakt en een onderbouw (de Stipes [21] ) die hoogst waarschijnlijk van bakstenen gemetseld zal zijn geweest. In of op het altaar stond ook het Sepulcrum ofwel de reliekhouder, die naast de belangrijkste relieken ook de stichtingakte van het klooster bevatte. Vlakbij het altaar bevond zich (meestal in de muur) de Tabernakel of het sacramentshuisje waarin de hosties werden bewaard.

Ook dit voorwerp is niet teruggevonden, hoogstwaarschijnlijk is het vernietigd of hergebruikt. Ook was in het koor een Piscine te vinden, een wasbekken, waarin de priester na afloop van de dienst zijn handen waste in wijwater, waarna het water via een afvoer wegspoelde over het kerkhof. Hiervan komt de uitdrukking, ‘Gods water over Gods akker laten vloeien’ [22]. Hoewel er bij Eemstein niet genoeg opgaand muurwerk meer was om de Piscine terug te vinden, is deze nog wel te vinden in de door de monniken beheerde Kijfhoekkerk [23].

Zoals al eerder aangegeven was er vlak naast de scheidingsmuur tussen de lekenkerk en het priesterkoor een kapel. Deze kapel werd gebruikt voor de doop en werd daarom doopkapel genoemd. In de kapel stond dus de doopvont als belangrijkste voorwerp.
De doop is een van de belangrijkste gebeurtenissen in de christelijke kerk
[24]. De doop betekent het achterlaten van het oude leven en het begin van een nieuw leven in het licht van Christus. Voor Augustinus, waarnaar zijn kloosterregel de monniken leefden, was de doop erg belangrijk. Zelf werd hij met Pasen 387 door Ambrosius bij Milaan gedoopt [25]. Daarnaast heeft hij zich ook gemengd en in de discussie over kinderdoop en daar ook een werk, De Baptismo, over geschreven. Ook in Eemstein mocht dus een doopvont niet ontbreken. In de eerste kerk zal zeer zeker een doopvont aanwezig zijn geweest maar of deze de verwoestingen van de St. Elisabethsvloed heeft overleefd is niet bekend. Van de doopvont dat in de tweede kerk heeft gestaan weten we meer.

De doop van Augustinus door Ambrosius te Milaan.
Bron: Wikipedia.

Dit doopvont heeft na de verwoesting in 1572 vele omzwervingen gemaakt is uiteindelijk terecht gekomen in een kerk in Papendrecht [26]. Nadat het klooster in brand was gestoken werd het een steengroeve voor de plaatselijke bevolking. Stenen werden afgebikt en balken werden weggebroken en hergebruikt in boerderijen en huizen in de omgeving. Hetzelfde gold voor grotere voorwerpen als de doopvont. Nadat het onder het puin van de afgebrande kerk vandaan was gekomen, werd het waarschijnlijk al door een boer uit de omgeving in gebruik genomen als drinkbak of voedertrog voor de dieren [27].
Deze functie had het ieder geval in 1940, toen het waterbekken door een pastoor uit Dordrecht bij een boer in Kijfhoek werd teruggevonden. Deze had het in gebruik als voedertrog voor de koeien. Alleen het waterbekken was overgebleven, de voet was in de loop van eeuwen afgebroken en verdwenen
[28]. Al vrij snel bedacht de pastoor uit Dordrecht dat dit waterbekken hoogstwaarschijnlijk een onderdeel was van de doopvont van klooster Eemstein en dat deze niet langer als voedertrog in gebruik kon blijven [29].
Omdat de pastoors uit de regio vonden dat het bekken weer een bestemming in de katholieke eredienst moest krijgen en Kijfhoek toentertijd onder het decanaat Dordrecht viel, werd het bekken naar Dordrecht overgebracht. Alle katholieke kerken in Dordrecht en omstreken waren al voorzien van een doopvont, behalve het kleine kerkje aan de Veerdam in Papendrecht. En zo werd het bekken, nadat het weer van een voet en een deksel was voorzien geplaatst in het kerkje in Papendrecht.

Links het doopvont in de voormalige katholieke kerk aan de Veerdam in Papendrecht.
Foto: G. Westen.
Rechts het doopvont op zijn huidige plaats in de katholieke kerk aan de Seringenstraat in Papendrecht
Foto: G. Westen.

In 1965 werd het bij de ingebruikname van de huidige kerk aan de Seringenstraat, achter in de kerk geplaatst [30]. Bij deze gelegenheid werd ook een koperen plaquette geplaatst met het opschrift:       

‘In d’eeuw van 1400 tot Roomsch geluk geboren

       Door Godsdienststormgeweld ging hiervan veel verloren.

       Ook ik. Terug werd ik gevonden te Kijfhoek in het veld,

       En in s’Heren Jare 1940 in ere herstelt.

       Mag ik weer de wateren des doopsels bevatten' [31]

Het bekken heeft een achtkantige vorm, dat staat voor een nieuw begin, de symbolische betekenis van het getal acht. In het scheppingsverhaal staat dat de Heer op de zevende dag rustte. De achtste dag is dus een nieuw begin, iets wat het doopsel ook betekent.

Het is nog steeds niet geheeld duidelijk van welke steensoort het doopvont gemaakt is [32]
Uit een eerste analyse bleek al dat de vont van zandsteen was gemaakt. Helaas is deze door de eeuwen heen ernstig beschadigd geraakt en zijn de zwaarste beschadigingen waarschijnlijk in 1940 na de ontdekking aangevuld met cement. Hoewel de vorm van het vont goed bewaard is gebleven is het karakter van de steen ernstig aangetast. Alleen op enkele plaatsen aan de zijkant en aan de onderkant is de originele steen bewaard gebleven.

Bij een onderzoek in 1994 werd de steensoort ‘Tuffeau de Maastricht’ als meest aannemelijk gevonden. Dit is een harde steensoort die gewonnen word in de omgeving van Maastricht [33]. Tijdens een ander onderzoek door een natuursteendeskundige van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg stelde deze dat het vont gemaakt is van Bentheimer zandsteen. Het is dus niet geheel duidelijk uit welke steensoort het doopvont gemaakt is.
Doopvonten van Bentheimer zandsteen worden doorgaans alleen aangetroffen in het oosten van het land, redelijk dichtbij de plaats waar ze gefabriceerd werden
[34].
De doopvonten gemaakt van ‘Tuffeau de Maastricht’, vooral in Zuid-Limburg en aangrenzende streken in België en Duitsland. Daarnaast is er in het eerder vermelde het kerkje van Kijfhoek een voet van een doopvont aanwezig. Deze is lang in gebruik geweest als stut van de preekstoel, maar voorzien van een nieuwe kuip, opnieuw in gebruik genomen als doopvont. Er werd altijd veronderstelt dat deze voet en de Papendrechtse kuip bij elkaar hoorden. Deze voet is echter gemaakt van Namense Hardsteen en omdat voet en kuip altijd tegelijk gemaakt werden, horen ze dus niet bij elkaar
[35]. Het kan zijn dat deze voet hoorde bij het oorspronkelijke doopvont van het kerkje in Kijfhoek en dat deze tijdens de Beeldenstorm ook beschadigd is geraakt. Er zijn sterke aanwijzingen dat dit kerkje van oorsprong een doopkapel heeft gehad, waarin dit doopvont gestaan kan hebben [36].

Voorlopig denken wij echter dat het doopvont van Eemstein toch van Bentheimer Zandsteen is gemaakt. Eemstein had namelijk veel meer contacten met de regio Bentheim dan met Maastricht. Eemstein was onderdeel van de congregatie van Windesheim. Het is bekend dat Eemstein zeer veel nauwe contacten onderhield met kloosters van deze congregatie uit de grensstreek en de omgeving van Bentheim. Misschien dat de prior van Eemstein zich heeft laten leiden door de goede ervaringen of adviezen van zijn collega’s in het oosten en ook bij de steengroeve van Bentheim een doopvont heeft besteld of dat Eemstein toen zij zich aansloot bij de congregatie van Windesheim dit doopvont cadeau heeft gekregen.

Einde deel 5


Noten

[1] Vermeer (1986) p. 11.
[2] Alders (1982) P. 18.
[3] De schuur van Ter Doest  is binnenwerks 56 x 21 meter. Bijna dubbel zo groot als de schuur van Eemstein. Delaey, B. Beschrijving van de Abdijschuur Ter Doest in: Monnikenwerk. Lissewege & Ter Doest. Geschiedenis van het witte dorp en zijn abdij.  
[4] Alders (1982) P. 16.
[5] http://nl.wikipedia.org/wiki/Tiende  d.d. 25-01-2014
[6] Jaarverslag van de Vereeniging “Oud-Dordrecht” 1895-1896. p. 47.
[7] Jaarverslag van de Vereeniging “Oud-Dordrecht” 1895-1896. p. 47.
[8] Vermeer (1983).
[9] Vermeer (1983).
[10] Jaarverslag van de Vereeniging “Oud-Dordrecht” 1895-1896. p. 49.
[11] Jaarverslag van de Vereeniging “Oud-Dordrecht” 1895-1896. p. 50.
[12] Vermeer (1986) p. 10.
[13] Mondelinge mededeling dhr. C. de Bruijn, conservator ‘Simon van Gijn – museum aan huis’
[14] Mondelinge mededeling mevr. M. Gout-de Kreek
[15] Jaarverslag van de Vereeniging “Oud-Dordrecht” 1895-1896. p. 50.
[16] Jaarverslag van de Vereeniging “Oud-Dordrecht” 1895-1896. p. 50.
[17] Jaarverslag van de Vereeniging “Oud-Dordrecht” 1895-1896. p. 50.
[18] Jaarverslag van de Vereeniging “Oud-Dordrecht” 1895-1896. p. 50.
[19] http://nl.wikipedia.org/wiki/Getijde_%28gebed%29 d.d 24-12-2006.
[20] Latijn voor tafel.
[21] http://de.wikipedia.org/wiki/Stipes d.d 24-12-2006.
[22] http://www.museumvoorreligieuzekunst.nl/KV-07.html  d.d 24-12-2006.
[23] Zelfde, F. van ‘t. God is ons eene toevlugt en sterkte. Verleden en heden van de Kijfhoekkerk. Heerjansdam, 1993.  p.43.
[24] http://nl.wikipedia.org/wiki/Doop_%28sacrament%29  d.d. 24-12-2006.
[25] http://nl.wikipedia.org/wiki/Augustinus_van_Hippo#Leven  d.d. 25-01-2014.
[26] Westen (2005).
[27] Westen (2005).
[28] Westen (2005).
[29] Westen (2005).
[30] Westen (2005).
[31] Westen (2005).
[32] Meijers, Chr. en G.A.A.Westen. De doopvont van Eemstein in Papendrecht in: Oud-Dordrecht  2007, jaargang 25, nummer 1. p. 63-68.
[33] Idem. p. 67.
[34] Groot (1976) p. 19.
[35] Meijers en Westen (2007) p. 68.
[36] Wilbourn, D. Geophysical Survey Report. Church graveyard – Kijfhoek. Barneveld, 2003. Brinkman, K. De laat Middeleeuwse aanbouw tegen de kerk in Kijfhoek in: Swindregt Were 2003, Jaargang 17, nummer 2.

reageer op dit artikel

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2014 © Biesbosch.nu