Biesbosch.nu

Magazine februari 2012


 

Terug naar inhoudsopgave

De Donkerslootse Twisten
(440 jaar gesteggel en gekrakeel)
Deel 3
Henk van de Graaf

Op 6 mei 2009 was ik voor onderzoek naar oude manuscriptkaarten van de Biesbosch in het archief van de Universiteit van Leiden.
Archivaris Martijn Storms liet me tijdens dit bezoek een door de universiteit aangekochte manuscriptkaart zien.
De prachtige landkaart omvatte grofweg het gebied Dordrecht, Papendrecht, Alblasserdam, kinderdijk, Ridderkerk, IJsselmonde en Krimpen aan de Lek. Martijn vroeg mij of ik wat meer kon vertellen over de plaatsen die op de kaart waren weergegeven en of ik misschien wist waarom deze kaart getekend was.

Henk van de Graaf bij de Leidse kaart. Copyright Geert Ouweneel.

Henk van de Graaf bij de Leidse kaart.
Foto Geert Ouweneel.

Deze op zichzelf eenvoudige vragen zouden uiteindelijk uitmonden in een tweeënhalf jaar durend, diepgravend onderzoek naar deze oude, laatmiddeleeuwse manuscriptkaart.

Inmiddels zijn er een aantal opzienbarende ontdekkingen gedaan en hoewel het onderzoek nog in volle gang is wil ik u, via deze serie, graag meenemen in de wondere wereld van het historisch onderzoek en u een inkijkje geven in de voorlopige conclusies ervan.

Henk van de Graaf

De Donkerslootse twisten (1)
(440 jaar gesteggel en gekrakeel)

Deel 3
(De eerste ontginningen)

Klik hier voor deel I; De wereld van de kaart
Klik hier voor deel II; De reconstructie van een verloren landschap

Henk van de Graaf

Ontginningen op het Nieuwland

Tijdens opgravingen in het Nieuwland (tot in de 21ste eeuw buitendijks gelegen gebied tussen Papendrecht en Alblasserdam en iets stroomopwaarts gelegen van Donkersloot) zijn 11de eeuwse en 12de eeuwse woonerven gevonden waarmee vroege ontginningen van het gebied konden worden aangetoond (1).

Na de aanleg van de eerste bedijking (Hoogen dijk) werd in de volksmond gesproken over het Nieuwland als zijnde een aanwas. Dit is begrijpelijk omdat het gebied buitendijks lag maar is, tenminste deels, feitelijk onjuist. De opgravingen laten zien dat het al vroeg (veen)land was lang voordat de eerste serieuze dijklegging plaatsvond (zie afb. 4).

Copyright Cees van der Esch.

Afb. 4 Ligging van het Nieuwland aan de Noord met de bedding van de oude Merwede, dijkdoorbraken (dd) en de Alblasserdams- en Papendrechtse  stroomruggen. Linksboven Donkersloot. Tekening Cees van der Esch.

Het wegspoelen van een deel van het veen door overstromingen van de Merwede maakt dat het Nieuwland lange tijd onder water kwam te staan waarbij het veen na verloop van tijd werd uitgespoeld en vervangen door kleiafzettingen. Alleen in de buitenbocht vóór de Hooge dijk bleef het veen staan. Hier zijn de vondsten gedaan die aantonen dat er al vroege ontginningen van voor de bedijking van 1281 in het Nieuwland plaatsvonden.

Voor zover ik tot nu toe heb kunnen nagaan zijn er in iets stroomafwaarts gelegen ‘Donkerslootse’ meander geen vroege woonheuvels gevonden, maar het is niet ondenkbaar dat de situatie er van gelijke aard is geweest. Mogelijk heeft dus in beide, maar tenminste in één bocht van de na elkaar gelegen meanders van de rivier op het resterende veen in de buitenbocht bewoning plaatsgevonden (zie afb. 5).

Afb.5 Het Nieuwland met de ligging van de aangetroffen woonplaatsen (W1 t/m W5). Linksboven, bij het woord 'stoomrug', ligt het hoger gelegen gebiedje met de intrigerende naam 'Rapenburg'.
Tekening Cees van der Esch.

Copyright Cees van der Esch.

Rapenburg
Een mooie bijvangst van de opgravingen in Nieuwland is de vondst van grote hoeveelheden raapzaad in het noordelijkste deel van de polder
(2). Sinds mensenheugenis heet dit, door de Alblasserdamse stroomrug hoger gelegen deel ‘Rapenburg’.
Het toevoegsel ‘burg’ werd in die tijd (en ook nu nog) vaker toegepast zonder dat het direct een relatie had met een familie of bouwwerk (burcht).


Bij het lezen van het verbaal van 15 oktober 1545 stuitte ik op de tekst “een thuyninge ontrent 50 oft 60 roeden lanck, staande an de binnen kant vanden dijck daer aen toe van den binnen dijck raepen scheenen gesaeyt te sijn”. Dit omheinde landje waarin rapen gezaaid lijken te zijn ligt weliswaar binnendijks, maar vlakbij het buitendijks gelegen Rapenburg op polder Nieuwland. Waarschijnlijk is de naam Rapenburg afgeleid van het gewas dat er werd geteeld en niet van een familie of bouwwerk. Raapzaad werd vroeger verwerkt tot veevoeder of geperst tot lampenolie en lokaal verhandeld (Dordrecht)
(3).

De naam van een vlakbij gelegen gebiedje langs de Papendrechtse dijk ondersteund de stelling dat ter plaatse geplante gewassen naamgever van een gebied kon worden. Het verbaal spreekt hier over een buitendijks, met kleine palen afgezette ‘thuynekens’ genaamd ‘roebel’. Roebol is een kruid wat we nu nog kennen onder de naam Heermoes (4). Mogelijk werd dit geteeld voor de winning van een okerkleurige kleurstof voor het verven van wol in de lakenindustrie.
De lakennijverheid was voor de stad Dordrecht een belangrijk activiteit. Floris V had de Dordtse burgers in 1276 al vrijgesteld van tol voor wol, kleurstoffen en andere grondstoffen voor de lakenproductie.
Rond 1545 speelde Dordrecht echter geen rol van betekenis meer in de lakenproductie maar had nog wel handel in het verven en scheren van laken wat als halffabricaat uit Engeland werd aangevoerd
(5). Het Papendrechtse ‘thuynekens’ genaamd ‘roebel’ gaf de eigenaar mogelijk wat extra inkomsten door de teelt en verwerking van Heermoes tot kleurstof voor de lakenhandel in Dordrecht.

Mirakelse moeilijkheden

Voor we naar de vroege vermeldingen van objecten of gebieden op de ‘Donkerslootse’ kaarten gaan kijken eerst een waarschuwing. Tijdens de literatuurstudie bleek dat veel lokale schrijvers verwijzen naar verschillende charters en zeer oude manuscripten die in diverse archieven verspreid liggen. Helaas heb ik moeten constateren dat een aantal van hen niet of nauwelijks aan bronvermelding hebben gedaan. Dit is te betreuren omdat het zoeken naar de gebruikte bronnen daardoor al een onderzoek op zichzelf is. Ook blijkt er nogal wat verkeerde aannames te zijn gedaan of is er informatie door elkaar gehaald.

Bij gebrek aan betrouwbare, lokale informatie en omdat ik niet dezelfde fouten wilde maken heb ik steeds getracht zo dicht mogelijk bij de originele bronnen te komen. Ook daar bleken echter nogal wat ‘mirakelse moeilijkheden’ aan te kleven.
Ik geef u hiervan een voorbeeld;
In verschillende charters wordt gesproken over het graven van een watergang uit de Alblas, door Blokweer tot Nieuw-Lekkerland. In het Groot charterboek van Holland staan twee charters vermeld, elk met een andere datum. Er is een charter uit 22 november 1369
(6) en een charter uit 11 november 1391 (7) van een zelfde strekking met een aanvulling van de watergraaf en heemraden over het aanbrengen van hoeven en morgentalen. Ook in het Nationaal archief liggen nog stukken (8) met eenzelfde strekking maar op details weer met een andere inhoud. Over welke watergang het hier gaat lijkt in eerste instantie makkelijk na te gaan maar bleek achteraf toch niet zo eenvoudig omdat er meerdere watergangen door het gebied zijn gegraven. Het is dan verleidelijk om die charter te kiezen die 'past' in het onderzoek of goed uitkomt in de tekst van het artikel maar met gedegen onderzoek heeft dit natuurlkijk niets te maken.

Dit is nog maar één voorbeeld uit de vele charters die nodig op inhoud onderzocht zouden moeten worden. Ze liggen verspreid in verschillende archieven opgeslagen en het kost veel tijd om ze bijeen te brengen. Het zou prettig zijn als er een inventarisatie plaats zou vinden van deze vroege charters en de betrouwbaarheid en inhoud ervan zou worden onderzocht. Toekomstig onderzoekers kunnen dan terugvallen op betrouwbare gegevens en hoeven niet steeds  opnieuw ‘het wiel uit te vinden’.

Flarden uit het verleden

De eerste vermelding (die ik tot nu toe heb kunnen achterhalen) van de naam Donkersloot (Donkersloete) komt uit een verkoop-oorkonde van 24 september 1280 (9). Hierin doet ridder Dirk van Teylingen konde van de verkoop van het gehele ambacht van Alblas (waarin ook Donkersloot ligt) aan ridder Nicolaas van Souburg. De grenzen van het ambacht worden weergegeven waarbij de Donkersloot als een watergang wordt genoemd tezamen met een Vriezenpolder (10).

In 1323 komt Donkersloot voor het eerst voor als ambacht. In een privilege van 28 maart 1323 verleent Graaf Willem III vanwege een watersnood die grote nood veroorzaakt in de ambachten van Alblas, Blokweer en Donkersloot bepaalde privileges aan de bewoners (11). Het gebied blijkt op dat moment door de graaf in leen te zijn gegeven aan de Vrouwe van Voorne. In het privilege worden verschillende zaken rondom het erfrecht, jurisdictie en het waterschap geregeld. Er is dan dus sprake van enige bewoning in het ambacht Donkersloot. Met het woord 'ambacht' moet voorzichtig worden omgegaan want hoewel vermeld in de charter komt voor zover ik weet heeft polder Donkersloot en polder Blokweer niet als afzonderlijk ambacht bestaan.

In het jaar 1330/31 komt er een ‘papa van Donkersloete’ voor in de rekeningen van ene Jan Heer Gilleszoon. Donkersloot beschikt in die tijd blijkbaar over een eigen ‘papa’ pastoor.

Rond het jaar 1369 blijken er serieuze problemen met de afwatering waardoor besloten wordt tot het graven een watergang vanuit het riviertje de Alblas, door polder Blokweer tot Nieuw-Lekkerland (12). De charter spreekt over ‘voort door Nieuw-Leckerlant beneden dat waterschap […] totten diepten van de Leck toe’.
A. Nederlof geeft in zijn artikel ‘Twee verdwenen sluisjes in Kinderdijk’ nog twee mogelijke uitwateringen die via de Middelwetering door Kortlandse polder en de Blokweer polder liep en via de huidige Hoge boezem van de Nederwaard uitwaterde op het kruispunt van rivieren de Merwede en de Lek. Concrete bewijzen waar deze uitwateringen exact hebben gelegen ontbreken echter.

Inmiddels is sprake van een derde sluis die via de Blokweersche polder uitwaterde. Deze sluis loosde echter op de Merwede. Het verbaal uit 1545 spreekt van een Blokweersluis ter hoogte van het derde hooft. Het kan deze sluis zijn geweest die verantwoordelijk was voor het verspoelen van een deel van Donkersloot in 1413, toen een zeer grote waterlozing van binnenuit Blokweer plaatsvond. Ik kom hier later nog op terug.

De grillen van een dynamische rivierdelta

De jaren 1374 t/m 76 zijn perioden met extreem veel wateroverlast van stormvloeden en hoog opperwater. In een groot deel van de Hollandse delta gaat veel land verloren. Waarschijnlijk zetten deze watervloeden de stroombedverlegging van de Merwede langs Ridderkerk in gang en luiden het begin in van de ondergang van het ambacht Donkersloot (13).

Er breken zware tijden aan voor de bevolking. Door vele stormvloeden blijken eerder omkaden polders te ‘drijven’ en ‘stak men soms de spade’ omdat de herstelkosten niet meer op te brengen waren. Uit archeologische opgravingen en geschreven bronnen blijkt dat uit zowel het buitendijks gelegen en steeds overstroomde Nieuwland, als uit de iets stroomafwaarts gelegen polder Donkersloot volop aan aardhaling werd gedaan om de dijken weer te herstellen.

In een charter van 14 mei 1408 is de situatie weer danig gewijzigd. Graaf Willem VI geeft Vrouwe Margarita van Kleef wederom en op zekere voorwaarden in erfleen ondermeer ‘omtrent vierdalfhondert (350) ende vierhondert morgen lants ende den dijcpolder voir-Doncersloot' (14).

Margarita had vanwege spadesteking (onherstelbare dijkschade of gebrek aan geldelijke middelen voor (dijk)beheer) het gebied in 1405 verlaten waarna het automatisch weer aan de leenheer (Jan van Arkel) toekwam. Het is niet ondenkbaar dat na de grote overstromingen van 1374 t/m 76 het gebied qua bescherming tegen het water in een precaire toestand was beland. Het jaar 1404, met mogelijk nog een dramatische overstroming van het gebied, geeft de genadeslag waarna Margarita het gebied verlaat.

In 1408 ziet Margarita blijkbaar toch weer kansen in het gebied en neemt het opnieuw in leen.
De mogelijkheid om het verdronken land weer in cultuur te brengen komt van dezelfde bron als die het land vernietigde; de rivier de Merwede. Om dit te verklaren kijken we even naar een nabij gelegen polder aan de Merwede.
Tijdens de dramatische overstromingen van 1373 – 1376 was ook de zuidelijk van Donkersloot gelegen polder Riederwaard overstroomd. Na deze desastreuze vloeden had de polder lange tijd ‘drijvend’ gelegen omdat men geen kans zag het te herdijken. Pas in 1404 zag men kans deze polder weer te voorzien van een sluitende bedijking. Geholpen door de rivier (die er in 30 jaar tijd een 110 cm dik kleipakket had opgebracht) en de sterk gestegen graanprijzen waren er voldoende mogelijkheden en economische voorwaarden om de polder te heroveren op het water
(15).

Ook archeologische opgravingen in polder Nieuwland bij Papendrecht laten een verbazingwekkend snelle opslibbing van het land door neerslag van sedimenten zien
(16).
Een gebied dat langdurig onder invloed staat van getijdenwerking van het rivierwater kan dus zeer snel opslibben waardoor opnieuw bedijken wordt vergemakkelijkt.

Een opvallend gegeven is dat in de charter uit 1408 (voor zover ik nu heb kunnen nagaan) voor het eerst sprake is van de term ‘voir’ ofwel voor-Donkersloot. Een term die, zoals we zullen zien, later nogal wat problemen zal opleveren.

De benaming Donkersloot werd blijkbaar vanaf de 13de eeuw tot de 15de eeuw zowel voor een water (sloot) als voor een stuk land (polder/ambacht) gebruikt. Dat er een polder Donkersloot en mogelijk dus zelfs een ambacht met dezelfde naam heeft bestaan is wel aangetoond, maar de exacte locatie van de watergang met dezelfde naam is een stuk lastiger. Mogelijk was deze watergang in de polder Donkersloot een kreekrestant of een soort ‘gantel’ zoals die wel meer voorkomt in het rivierengebied (Papendrecht en Sliedrecht).

Een gantel is een lokale benaming voor een natuurlijk gevormde watergang. Een zandplaat gelegen in een stroomgebied wordt, door stroming van het water in de lengte richting meestal ovaal-, en bolvormig. Zo’n bolvormige zandplaat werd ook wel ‘Peluwe’ (kussen of boezem) genoemd. Als ze door toedoen van de mens aan een bestaand stuk land wordt toegevoegd blijft er vaak een ondiepte tussen het bestaande land en het nieuwe land bestaan. Vroeger werd deze vaak gebruikt door de scheepvaart en vissers om in rustig water de producten aan land te brengen of om er de boten in af te meren.

Er zijn ook verklaringen die stellen dat de meander langs Ridderkerk vóór de stroombedverlegging ‘Donkersloot’ heette. Dat zou de benaming, geredeneerd vanuit de Alblasserdamse zijde, ‘voor-Donkersloot’ verklaren. Een probleem in deze stelling is dat sinds de middeleeuwen de rivier over de volle lengte van Gorinchem tot Vlaardingen de Merwede genoemd werd. Het is dan vreemd dat alleen een bocht in de rivier ineens naar een erlangs gelegen polder vernoemd wordt.
De kaarten waarin Donkersloot in de meander is aangegeven zijn vaak reconstructies of kaarten van veel latere datum. In verschillende processtukken wordt gesproken van ‘voor Donkersloot’ maar op beide kaarten wordt alleen de namen Donkersloot gebruikt.

Een andere theorie ondersteund het pleit van de Alblasserdamse ambachtsheer. De Leidse kaart lijkt duidelijk te willen maken dat ‘Den groten polder donckersloot genompt vinckelant’ (Leidse kaart) hem toebehoord. De Gorkumse kaart spreekt over ‘die polder in questye gelegen tegens dijck van donckersloet over die revyere van der merwen’ en (heel belangrijk) het dijkvak (ter hoogte van het huidige Kinderdijk) waaraan de polder eerst heeft vastgezeten is op deze Gorkumse kaart genaamd ‘den dijck op donkersloet’.  Als de oude meander (die op beide kaarten nog bevaarbaar is) de naam Donkersloot droeg (of tijdelijk deze naam kreeg) dan kan vanuit Alblasserdam geredeneerd worden dat het gebied voor-Donkersloot genoemd moet worden. Met andere woorden de polder Donkersloot, liggende vóór de meander in de rivier de Merwede, genaamd Donkersloot.

Dit wordt ondersteund door het feit dat Graaf Willem VI in de charter uit 1408 Donkersloot opnieuw beleend aan Margarita van Kleef (ambachtsvrouw van Alblas in 1394 en 1408) onder de naam ‘dijcpolder voir-Donckersloot’.

Een ander belangrijk stuk tekst komt uit een stuk uit 1515 (17). Hierin keuren de hoge dijkheemraden dat niemand graven, weiden of hooien mag op de polder tegenover de Donkersloot, zomin als iemand daarvandaan aarde mag halen, zo hij daartoe niet gerechtigd is.

Het woordje tegenover is in deze belangrijk. Het stuk is opgesteld door de dijkheemraden van de Alblasserwaard. Met Donkersloot wordt hier een sloot of watergang bedoeld anders zou men spreken van ‘de polder tegenover de polder Donkersloot’. Zij bekijken de situatie vanuit het eigen Alblasserwaards grondgebied. Als de genoemde activiteiten niet plaats mogen vinden in de polder tegenover de Donkersloot, ligt vanuit hun positie gezien de polder dus over de watergang met de naam Donkersloot.

Als de grote meander langs Ridderkerk de naam Donkersloot zou dragen en er geen sloot of watergang met de naam Donkersloot in de polder Donkersloot zou hebben bestaan klopt de redernering van de hoge dijkheemraden niet.

Er is één theorie die aan alle bespiegelingen over de oorsprong van de naam ‘voir-Donkersloot’ een eind kan maken. Dat is als we het woordje ‘voir’ lezen als voormalig.
In het Vroeg Middelnederlands Woordenboek is een van de verklaringen voor het woord ‘voor’; ‘vooraf, tevoren, eerder en vroeger’. Dit lijkt mij een afdoende verklaring om te stellen dat men vanaf begin 15de eeuw en voor tenminste een deel van het verspoelde en nog ‘drijvende’ land de naam voir-Donkersloot gaat gebruiken. Als Graaf Willem VI inderdaad de eerste was die het woord ‘voir’ Donkersloot in 1408 gebruikte wilde hij hier naar alle waarschijnlijkheid de herinnering aan de verdwenen parochie levend houden. Dit lijkt me de meest aannemelijke verklaring en hiermee kan naar mijn mening de discussie over de betekenis van de term voor-Donkersloot gesloten worden.

Blijft staan dat er nog steeds vragen zijn over de exacte ligging van Donkersloot als watergang. Misschien dat aanvullend geologisch onderzoek uit grondboringen meer uitsluitsel geeft over de vroegere ligging van deze ‘sloete’.

Einde deel III
Volgende keer; deel IV, De ondergang van polder Donkersloot.


Noten

(1) De lokale amateurarcheologen Cees van der Esch en Teus Koorevaar hebben in de jaren 1996 t/m 2003 intensief opgravingen gedaan op Polder Nieuwland. Deze polder heeft in die periode lang braak gelegen vanwege kleiwinning voor dijkverzwaring. Ook bodemverontreinigingen en juridische strijd tussen de eigenaar van de polder en de Provincie vertraagde het bouwrijp maken van de polder.
Cees van der Esch heeft kans gezien een reconstructie te maken van de bewoning tijdens de ontginningsperiode. De opgravingen hebben veel informatie opgeleverd waardoor we nu een beter beeld hebben van hoe men het gebied in cultuur probeerde te brengen en zich verweerde tegen het steeds weer oprukkende water.
Het is intrigerend te lezen hoe Cees stuitte op bijna 900 jaar oude spadesteken van de eerste ontginners en op dijkjes en dammetjes voor afwatering of juist voor bescherming tegen het oprukkende water. Ook zijn sporen gevonden van dramatische overstromingen waardoor delen van het gebiedje weer verlaten moest worden.
Verder blijkt duidelijk dat er veelvuldig aan aardhaling voor het versterken of verleggen van de dijken is gedaan.
De unieke artikelen die Cees over Nieuwland in de loop der jaren heeft gepubliceerd worden samengevoegd en geactualiseerd en in serie gepubliceerd in het digitale Biesbosch.nu Magazine. Voor de eerder gepubliceerde werken van Van der Esch en Koorevaar over dit onderwerp zie de literatuuropgave.

(2) Fokma A., ‘Geen mosterd voor Abraham: 50 jaar AWN’. Archeo-ecologische analyse van monsters uit het onderzoek in de Polder Nieuwland, Alblasserwaard, door de AWN Lek- en Merwestreek. . Westerheem, jaargang 51, nr. 2 april 2002, blz. 79 - 85.

(3) Ad Korpel van de Historische Vereniging West-Alblasserwaard geeft in zijn (niet gepubliceerde opstel) een groot aantal mogelijke verklaringen voor de naam ‘Rapenburg’. De informatie uit de opgraving in combinatie met de teksten uit het verbaal lijken mij echter de meest waarschijnlijke.

(4) Het WNT (Woordenboek der Nederlandsche Taal) geeft de volgende verklaring voor het woord ‘roebol’; Een der volksnamen voor het Hermoes, Equisetum arvense (ook: Akkerpaardestaart) en Equisetum palustre (zie V. HALL, Landh. Flora 272 [1854], V. HALL, Landh. Flora 273 [1854]). In HEUKELS 91 e.v. [1907] vindt men de volgende vormen: 1°. voor E. arvense: roebol(t), ro(e)wbolt, roobol, rouwbol, rugebol, rukebol, ruwbolt; 2°. voor E. palustre: roebol, roegebol, roekebol, roewbol, roewbol, roobol, ruigebol.

(5) Herwaarden van J. e.a., Geschiedenis van Dordrecht tot 1572, Gemeentearchief Dordrecht, Hilversum, Verloren 1996. ISBN 90-6550-600-4 (deel 1). Blz. 41 en 206.

(6) Van Mieris groot charterboek der Graaven van Holland, deel 3, blz. 244.

(7) Van Mieris groot charterboek der Graaven van Holland, deel 3, blz. 583 en 584.

(8) Nationaal Archief, Den Haag, Handschriften Derde Afdeling, toegang 3.22.01.01, inv. 915 en Keuren van de Alblasserwaard, folio 23 verso, met opschrift “Copie uit handvesten van het Nederwaterschap van de Alblasserwaard”.

(9) Strien van W. ‘ic dieric heere van Theylinghe’ Van Strien geeft hierin de weergave van de originele getranscribeerde tekst met bloksgewijze toelichting op de inhoud van deze oude verkoopbrief (1280), Kwartaalblad Historische Vereniging West-Alblasserwaard 1984-4 blz. 3 – 12.

(10) Over beide namen en hun oorsprong is al veel geschreven en gediscussieerd, maar er is nog geen sluitende bewijs over de exacte ligging en de verschillende benamingen die eraan verbonden lijken te zijn. Lopend onderzoek zal mogelijk meer uitsluitsel geven.

(11) Van Mieris groot charterboek der Graaven van Holland, deel 2, blz. 308: De Graaf geeft enige handvesten aan die van Alblas, Blokweer, en Donkersloot op 28 maart 1323. Deze boeken met charters zijn onder meer te raadplegen in Erfgoedcentrum Diep, Dordrecht.

(12) Van Mieris groot charterboek der Graaven van Holland, deel 3, blz. 244, 583en 584 .

(13) Van Mieris groot charterboek der Graaven van Holland, deel 4, blz. 100

(14) Van Mieris groot charterboek der Graaven van Holland, deel 4, blz. 100: De Graaf geeft op zekere voorwaarden aan zijn zuster, Vrouwe Margarita van Kleef, opnieuw de landen in de Alblasserwaard, die zij in eerste instantie verlaten had en de heer van Arkel in bezit heeft waaronder Alblas, Alblasserdam, Molenaarsgraaf en Giessendam, in erfleen en voor zolang zij leeft het hoge gerecht van de gemelde dorpen en goederen.

(15) Wouda, B. ‘Een stijgende stand met zinkend land; Waterbeheersingssystemen in polder Nieuw-Reijerwaard 1441 – 1880, blz. 26 – 27. Uitgeverij Verloren 2009, ISBN 978-90-8704-124-3.

(16) Esch, van der C. ‘Het Nieuwland grondig bekeken’. Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en Papendrecht in de Middeleeuwen. Blz. 75. AWN, Westerheem, jaargan 51, nr. 2 april 2002.

(17) Gemeentearchief Rotterdam, toegang 366, Eigenaren Polder voor-Donkersloot en Woude, regesten nr. 20, inv. nr. 15, 2de alfabetische nummering, omslag H.

 

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2012 © Biesbosch.nu