Biesbosch.nu

Magazine september 2011


 

Terug naar inhoudsopgave

De Donkerslootse Twisten
(440 jaar gesteggel en gekrakeel)
Deel 2
Henk van de Graaf

Op 6 mei 2009 was ik voor onderzoek naar oude manuscriptkaarten van de Biesbosch in het archief van de Universiteit van Leiden.
Archivaris Martijn Storms liet me tijdens dit bezoek een door de universiteit aangekochte manuscriptkaart zien.
De prachtige landkaart omvatte grofweg het gebied Dordrecht, Papendrecht, Alblasserdam, kinderdijk, Ridderkerk, IJsselmonde en Krimpen aan de Lek. Martijn vroeg mij of ik wat meer kon vertellen over de plaatsen die op de kaart waren weergegeven en of ik misschien wist waarom deze kaart getekend was.

Henk van de Graaf bij de Leidse kaart. Copyright Geert Ouweneel.

Henk van de Graaf bij de Leidse kaart.
Foto Geert Ouweneel.

Deze op zichzelf eenvoudige vragen zouden uiteindelijk uitmonden in een tweeënhalf jaar durend, diepgravend onderzoek naar deze oude, laatmiddeleeuwse manuscriptkaart.

Inmiddels zijn er een aantal opzienbarende ontdekkingen gedaan en hoewel het onderzoek nog in volle gang is wil ik u, via deze serie, graag meenemen in de wondere wereld van het historisch onderzoek en u een inkijkje geven in de voorlopige conclusies ervan.

Henk van de Graaf

De Donkerslootse twisten (1)
(440 jaar gesteggel en gekrakeel)

Deel 2
(De reconstructie van een verloren landschap)

Klik hier voor deel I (De wereld van de kaart)

Henk van de Graaf

Problemen bij de reconstructie van het vroege landschap

Rivieren meanderen, althans dat deden ze voordat de mens zich, ongeveer 7000 jaar geleden nestelde op de zandige stroomruggen en kreekoevers in de moerassige delta.
Het meanderen van een rivier ontstaat doordat in de langzamer stromende binnenbochten van de rivier sediment bezinkt en ondieptes ontstaan. In de buitenbocht erodeert het sneller stromende water de oever waardoor ze steeds verder afkalft. Hierdoor vormt het van oorsprong kronkelige karakter van een rivier zich. (zie afb. 3).

Kaart Pieter Sluyter. Copyright Nationaal Archief.

Afb.3 detail van de kaart van P. Sluyter uit 1560 met uiterst links Dordrecht en rechts Gorinchem. Hierop zijn de zwaar gehavende of volledig weggespoelde dijkstukken zichtbaar in de meanderende slingers van de vroegere loop van de Beneden Merwede. [1]
Nationaal Archief VTH 1895-A.

Als we proberen het vroegere meanderende karakter van de rivier de Merwede vanaf de eerste ontginningen door de mens in 11de eeuw te reconstrueren worden we geconfronteerd met een aantal lastige problemen.
 
Er is geen kaartmateriaal bekend uit de ontginningsperiode van dit gebied. Laat 15de eeuw is er wat eenvoudig kaartmateriaal voorhanden waar weinig lokale, topografische informatie op is aangetekend. Het zijn slechts ruwe, schetsmatige tekeningen.

Bibliothèque de la Sorbonne, Parijs.

Afb. 4 voorbeeld van een vroege, (laat 15de eeuwse) schetsmatige kaart van het stroomgebied van de rivier de Maas en Merwede (detail). Links onderin staan onder andere de dorpen Houweningen, Sliedrecht en Dordrecht vermeld. [2]

Pas in de eerste helft van de 16de eeuw komt het maken van manuscriptkaarten langzaam op gang. Het waren voornamelijk schilders en de eerste landmeters die vanwege geschillen over gebiedsaanspraken in opdracht van overheden of ambachtsheren de eerste gedetailleerde landkaarten van het Benedenrivierengebied maakten.

De vroegste informatie over het rivierengebied komt echter uit archeologische,-  en geschreven bronnen. Het zijn vooral de beschrijvingen in charters en oorkonden vanaf de 13de eeuw die ons een, helaas vaak summiere, beschrijving geven hoe een gebied er heeft uitgezien. Het zijn vaak niet meer dan korte teksten die een grens omschrijven van een ambacht of een naam van een in leen uitgegeven gebied. Soms is het alleen een vermelding van een activiteit in een gebied of een stichting van een parochie of waterschap. Een reconstructie van het landschap is met deze flarden tekst vaak onmogelijk of slechts bij benadering in te vullen.

Een tweede reconstructieprobleem is het aantal dijkdoorbraken veroorzaakt door stormvloeden vanuit zee of bij hoge waterstanden door bovenstroomse waterafvoer. Er zijn feitelijk wel voldoende schriftelijke bronnen die melding maken van deze stormvloeden; al dan niet gepaard gaand met watersnoodrampen, maar welke dijk, of specifieker welk dijkvak doorging is in de periode vóór 1300 niet of nauwelijks exact beschreven.

Het zijn de vaak nog zichtbare wielen langs de kronkelige dijken van de Alblasserwaard, die getuigen van deze doorbraken en het daarmee gedwongen ‘om de wielen leggen’ van de dijken. Van een aantal wielen weten we exact wanneer ze zijn ontstaan (grofweg vanaf de 16de eeuw) maar van vele ‘kronkels’ in de Alblasserwaardse dijken weten we niets anders dan dat de dijk daar ooit naar binnen of naar buiten is verlegd.

Dijken hebben dus niet altijd en overal op dezelfde plaats gelegen. Over de exacte ligging van de eerste bedijkingen in de 11de en 12de eeuw is nog minder met zekerheid te zeggen. Pas vanaf de 13de eeuw (het oprichten van Hoogheemraadschappen) komt hierin verandering en wordt het dijkbeheer beter gearchiveerd.

Het derde probleem betreft aanwassen en afkalvingen langs de oevers van de rivier. Dit is een continu proces waarbij, soms in korte tijd, enorme zandbanken in de rivier of aanwassen langs de oevers konden ontstaan. Soms lukte het de vroegere bewoners een stukje aanwas te omkaden zodat de bedijking naar buiten toe werd verlegd. Anderzijds werden soms stukken oevers met omkading en al door het water verzwolgen.
Zoals gezegd is de oorspronkelijke eerste bedijking dus niet overal meer met zekerheid te achterhalen. Zeker niet in de westhoek van de Alblasserwaard waar met enige regelmaat land door het water werd weggeslagen en vervolgens weer te worden heroverd.

Een deel van deze reconstructieproblemen zou te ondervangen zijn door archeologische opgravingen en/of uitgebreide grondboringen. [3] Deze zijn echter zeer kostbaar en arbeidsintensief. Onderzoek naar reeds uitgevoerde boringen voor funderingen van bedrijfsgebouwen of woningbouw is tijdrovend maar waarschijnlijk de enige mogelijkheid om, waar van toepassing, definitief uitsluitsel te krijgen over de (vroegere) situatie ter plaatse.

De vroegste ontginningen

In de 11de eeuw vinden de eerste landontginningen achter de oeverwallen van de rivier de Merwede (de latere Noord) plaats. Lokaal begon men in de 12de eeuw met de eerste dijk(kade) aanleg. Door toenemende bevolkingsdruk was steeds meer landbouw noodzakelijk en werd er steeds meer land ontgonnen en in cultuur gebracht. De mens begon hiermee enige invloed uit te oefenen op de waterhuishouding van het gebied en de loop van de rivieren langs de Hollandse delta.

Halverwege de 13de eeuw ontstonden er al problemen met de afwatering door inklinking van het ontgonnen land en stijging van de zeespiegel. Door vernatting werd het land minder geschikt voor landbouw en langzaam schakelde men over op veeteelt. [4]
Dit had ingrijpende gevolgen voor de boerenbevolking en continuïteit van de voedselvoorziening van de steden (Dordrecht). Door de minder arbeidsintensieve veeteelt kreeg de plattelandsbevolking ook meer tijd voor het uitoefenen van andere ambachten waarmee ze ging concurreren met de ambachtslieden in de steden. De aanvoer van, en de handel in voedingsbronnen als granen voor brood en bier uit andere gebieden werd, nu het niet meer beschikbaar was uit het eigen achterland, steeds belangrijk voor de steden.
De ontwikkeling van veeteelt gerelateerde producten (boter, kaas en leer van huiden) zorgde zowel op het platte land als in de steden voor het ontstaan van nieuwe ambachten. Regelmatig werden deze ontwikkeling verstoord door oorlog, epidemieën (pest) en problemen met de waterhuishouding.

Ondertussen werd de bodemdaling in de Alblasserwaard een steeds groter probleem. Naast de inklinking door ontwatering was er nog een andere, misschien wel belangrijkere oorzaak waardoor de bodem dramatisch daalde; oxidatie. Dit chemische proces staat los van het ontwateringsprobleem, maar heeft er wel effect op. Door het steeds intensiever gebruik van de bovenlaag van het veen (het ploegen van de gronden voor landbouw) kwam deze bovenste laag in direct contact met de atmosfeer en dus met zuurstof. Hierdoor ontstond er een chemische reactie die, in stand gehouden door de ontwatering en ploegen, zorgde voor forse bodemdaling [5].  
Het veen erodeerde en klonk in. Dat gaf niet alleen waterstaatkundig problemen maar ook gezondheidsklachten bij de bewoners. Er zijn berichten die spreken over stofwolken veroorzaakt door het verdrogen van het veenkussen bij langdurige droogteperioden. Het zorgde voor longaandoeningen bij de bevolking.
Tegelijkertijd steeg de gemiddelde waterstand in de rivieren waardoor er steeds meer overstromingen ontstonden tijdens hoog bovenwater en stormvloeden vanuit zee. Deze stijging werd deels veroorzaakt door zeespiegelstijging en anderzijds door (plaatselijke) verzanding van het rivierbed. Hierdoor kwam de bedding van de rivier steeds hoger te liggen waardoor er een geringer verschil in hoogte tussen het achterland en de beschermende bedijking ontstond. Bij stormvloeden, maar met name bij hoge rivierafvoeren stond het water dus gemiddeld hoger in de rivieren. Ook werd het lastiger om de ontgonnen landen te laten uitwateren op de steeds hoger liggende rivier. Eind 13de eeuw besloot men dan ook het bedijken serieuzer aan te pakken.

Vanaf het jaar 1277
begon men om het centrale deel van de Alblasserwaard een ringdijk aan te leggen. Het deel tussen Papendrecht, Oud-Alblas en Nieuw-Lekkerland werd hier iets later, rond het jaar 1281 op aangesloten. Vanaf deze tijd kunnen we dus spreken van enig serieus en stelselmatig aangelegd dijkwerk.
Donkersloot bleef waarschijnlijk buiten deze eerste gesloten ringdijk. Misschien was het te kostbaar om het te bedijken of waren er al problemen van waterstaatkundig aard die het dijken bemoeilijkten. Ook het veelvuldig aardhalen uit Donkersloot voor het aanleggen van de dijken zal het gebied geen goed hebben gedaan.

Om enig perspectief te krijgen met onze huidige tijd is het wel belangrijk te weten dat het maaiveld van de Alblasserwaard destijds zo’n 3 á 4 meter hoger lag dan nu. Het gemiddelde waterpeil in de rivieren stond ongeveer een halve meter lager en de ringdijk was in verhouding tot de huidige dijken aanzienlijk minder hoog. We zouden het nu kades noemen.

K.F. Bendorp, Oost-Indische inkt, GAD, Dordracum Illustratum.

Tekening uit 1785 van de Sluis van Alblasserdam en de rivier de Noord gezien vanaf het
destijds buitendijks gelegen Ruigenhil. Rechts de sluis en links op de achtergrond de molens
van Kinderdijk. Deze afbeelding geeft een goed beeld van de hoogte van de dijk ten opzichte van de achterland destijds. [6]
K.F. Bendorp, Oost-Indische inkt, GAD, Dordracum Illustratum, Inv. nr. 551-30373

Soms hadden waterstaatkundige werken van de mens ingrijpende gevolgen. Het bovenstrooms afdammen van de rivier of een zijarm daarvan, het bouwen van sluizen en het becrammen van kreken kon benedenstrooms grote gevolgen hebben. Een rivier kon verzanden door een lagere doorstroming of juist het stroombed vergroten met soms dramatische gevolgen voor de bewoners op en achter de dijken.

Einde deel II
Volgende keer; deel III, De eerste ontginningen


Noten
(u kunt door te klikken op de cijfers automatisch naar boven en beneden in de tekst)

[1] Hoewel het lijkt of de Merwede op de kaart van Sluyter meandert is dit niet geheel juist. Waarschijnlijk zijn in de 14de en 15de eeuw grote delen van de noordoever weggeslagen en zijn de dijken teruggelegd. Ook de zuidoever is zwaar geteisterd door de inbraken. De meest bekende is de St. Elisabethsvloeden van 1421 – 24. Het proces van afkalving in de buitenbochten en aanwas in de binnenbochten herhaald zich echter waardoor steeds opnieuw ‘slingers’ in de stroombaan ontstaan.

[2] Bibliothèque de la Sorbonne, Parijs, Archives de l’université de Paris, Reg. 2, vol. 2, fol. 35v.
Met dank aan Peter van der Krogt.

[3]
Door Vink is weliswaar veel informatie en ook een aantal boringen in zijn standaardwerk beschreven, maar die geven voor dit onderzoek en de reconstructie van dit gebied onvoldoende informatie. Vink T. De rivierstreek, Baarn. Bosch & Keuning N.V. 1954.  Postuum levenswerk in 1950 nagelaten waaraan door Vink 20 jaar is gewerkt. Het werk is in 1954 onder redactie van  F. Landmeter en A.C.W. Korevaar als nog uitgegeven.

[4]
Buisman J. Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen, Blz. 352. KNMI, Uitgeverij Van Wijnen – Franeker. deel 2 1300 – 1450, ISBN 90-5194-141-2.

[5] ‘Bodemkundige Leen Pons dacht zelfs dat tweederde deel van de bodemdaling niet werd veroorzaakt door de bekende klink van de ondergrond maar door de oxidatie in de bovenste aardlaag’. Wouda, B. ‘Een stijgende stand met zinkend land; Waterbeheersingssystemen in polder Nieuw-Reijerwaard 1441 – 1880, blz. 23. Uitgeverij Verloren 2009, ISBN 978-90-8704-124-3.

[6] Hoewel staand achter de (kinder)dijk zijn de molens vanaf het buitendijkse land bijna geheel zichtbaar. Varend over de rivier is tegenwoordig slechts het bovenste deel van de wieken te zien. Ook aan de ligging van de Sluis van Alblasserdam is goed te zien hoeveel lager deze nu ligt ten opzichte van het huidig land. Het geeft aan hoe groot de bodemdaling over een periode van 225 jaar is en hoe hoog de dijken tegenwoordig zijn. Het is nog moeilijker voor te stellen hoe de landschappelijke situatie 725 jaar, eind 13de eeuw geweest moet zijn. We zouden er nu waarschijnlijk in verdwalen.

 

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2011 © Biesbosch.nu