Biesbosch.nu

Magazine september 2011


 

Terug naar inhoudsopgave

Het Nieuwland grondig bekeken,
bewoning en ontginning
Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en Papendrecht in de Middeleeuwen
 (deel 2)
Door Cees van der Esch

Amateurarcheoloog Cees van der Esch wroet al sinds zijn jeugd in de bodem op zoek naar sporen uit het verleden. Zijn opgravingen in polder Nieuwland, vroeger een buitendijks gelegen polder tussen Papendrecht en Alblasserdam hebben een schat aan informatie gegeven over de eerste ontginningen langs de rivier de Merwede. De resultaten van zijn onderzoek in polder Nieuwland kunnen model staan voor wat er in het Hollands-Utrechts moeras / veengebied (en dan met name langs de rivieren) aan ontginningsactiviteit werden uitgevoerd. Jarenlang deed hij verslag van zijn opgravingen in het tijdschrift 'Westerheem' van de landelijke vereniging van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, en het regionale kwartaalblad 'Grondig Bekeken' van de afdeling Lek-en Merwestreek. In samenwerking met Biesbosch.nu gaan we een deel van zijn werk opnieuw publiceren. Zo krijgt u een prachtig inkijkje in de ontstaansgeschiedenis van een deel van de  Hollandse delta in de ontginningsperiode.


Het Nieuwland grondig bekeken, bewoning en ontginning
Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en
Papendrecht  in de Middeleeuwen.


Cees van der Esch
Deel 2

Ontginning, bedijking en aardhaling

In de 11e eeuw zijn de eerste ontginningen in het klei op veengebied langs de Merwede in volle gang. (8) Op lokale schaal vond in de 12e eeuw de eerste dijkaanleg plaats. (9) Dat wil zeggen dat het ontwaterde veen begon in te klinken, het werd droger en daardoor ging de bovenlaag ook nog eens oxideren, het loste gewoonweg op. Het is daarom bijzonder te noemen dat we zowel in polder Nieuwland als in de Vinkenpolder door graafwerk in verband met het bouwrijp maken, in 2000 en 2002 nog sporen ontdekte uit de ontginningstijd. Spitsporen voor het maken van sloten met zelfs de doorgestoken dammetjes; als men op een dag pakweg 20 á 30 meter slootlengte had gegraven, dan liet men vervolgens een dam staan om de volgende dag niet (nog meer) last te hebben van het grondwater. Los van het vorige stuk sloot werd dus weer een volgend stuk sloot gegraven.
Later stak men de dammen door.
(10)
Dankzij de kleidikte op het veen, en het feit dat sommige sloten na 1373 niet meer werden onderhouden, dus niet werden uitgebaggerd, kon dit worden waargenomen. Over het algemeen zullen deze sporen in het westelijke veengebied door oxydatie en slootonderhoud verdwenen zijn. Het polder land zakte, de rivierbedding steeg door opslibbing, en de zeespiegelstijging zette zich gestaag door.
Rond de centrale Alblasserwaard werd  in 1277 onder leiding van graaf Floris V de eerste ringdijk aangelegd. Waarschijnlijk voegden zich in 1281 hierbij ook de westelijke polders Papendrecht, Oud Alblas (Alblasserdam) en Nieuw Lekkerland. In ieder geval vóór 1320, aldus Teixeira de Mattos.
(11)  
Met de totstandkoming van één gezamenlijk Dijkscollege van ‘De Landen tusschen Leck ende Meruwede’ was de feitelijke strijd tegen het water begonnen. Van Oudenhoven beschrijft talloze 14e en 15e eeuwse handvesten ter verbetering van de dijken.
(12) Zo zijn de polders Blokweer/Donkersloot bij Alblasserdam-Kinderdijk na de stormvloed van 1373 jaren lang blijven drijven zoals we boven opmerkten. Men stak ‘de spade op de dijk’ omdat herstel niet meer op te brengen was. (13)

De huidige Hoogendijk werd vroeger Vinckendijk genoemd, evenals de Vinkenpolder genoemd naar Harmen Vinck van Brandenburg uit Dordrecht, die in 1447 Ambachtstheer van Alblasserdam werd en veel geld stak in het herstel van de dijken. (14)
De grond die hiervoor nodig was werd uit Het Nieuwland, en voor de noordelijker gelegen dijken waarschijnlijk de polder Donkersloot gehaald, getuige de vele processen die daarover werden gevoerd en waarvoor in een proces voor het Hof van Holland in 1545 - 1549 zelfs een twee speciale kaarten zijn vervaardigd.
(15)

Het clandestien weghalen van aarde (of turf) was overigens een wijdverbreid fenomeen waartegen al vroeg werd opgetreden. Zo stelde Graaf Willem III voor de Zwijndrechtse Waard een handvest op, waarbij hij voor het herdijken van deze waard in 1335 verbood binnendijks aarde weg te halen. (16)
Hiervoor zal men zeker grond uit het aan de overzijde gelegen Nieuwland hebben betrokken, waar door de eeuwen heen geregeld clandestien aarde werd weggehaald. Van Oudenhoven vermeldt in een keur uit waarschijnlijk  het begin van de 17e eeuw
(17):  ...”soo in ’t steken als uytvoeren van Aerde  uyt seker Polder gelegen voor Alblasserdam, ende Papendrecht, genaemt ‘t Nieuw-landt, soo hebben wij goet gevonden alle ende eenen yegelijcken bij desen te Interdiceren, geene aerde te halen uyt den Polder voornoemt, sonder al voren aan te spreken den Eygenaer ofte sijnen gemachtighden, om als dan te gaen ter naesten lage ende minster schade (18), yder voor in ‘t land recht tegen sijnen Dijck gelegen…”

Woonplaatsen in het veen (W1 W2 en W3)
In het veen kort langs de Hoogendijk zijn op minstens drie plaatsen vondstconcentraties aangetroffen van vroegere woonerven, waarvan in het vlak alleen nog min of meer vierkante structuren zichtbaar waren.

Veeneilanden polder Nieuwland. Copyright Cees van der Esch.

De veeneilanden gezien vanaf de Hoogendijk. Duidelijk zijn hieromheen de met klei
opgevulde geulen zichtbaar.
© Cees van der Esch.

(Afb 3). Het vondstmateriaal werd in en naast deze structuren aangetroffen, maar is voor een belangrijk deel ook verspoeld geraakt in de daaromheen liggende geultjes, waardoor maar een klein gedeelte geborgen kon worden. Bij W1 werden ook twee rechthoekige kuilbodems aangesneden, waarvan een gevuld bleek met slachtafval van runderen.

Het aardewerkspectrum uit deze vindplaatsen komt sterk overeen: Hoofdzakelijk kogelpotaardewerk, waarvan tweederde uit Paffrath met de typisch lichte metaalglans, en Pingsdorf aardewerk, bekende pottenbakkercentra in het Duitse Rijngebied.
De kogelpotranden hebben bijna allemaal het bekende afgeschuinde profiel en een fraaie ronde halsopening.
Eén kogelpothals heeft drie vingertopindrukken als versiering. Zo op het oog zijn binnen de Pingsdorfpotten drie tijdsgroepen vertegenwoordigd. 
De oudste lijkt uit de 11e eeuw afkomstig, is licht van kleur, vaak niet goed doorbakken en vertoont nog maar een wazig oranje verfpatroon.
(19)

Halsprofielen kogelpotten en Pingsdorf. Copyright Cees van der Esch.

Halsprofielen van kogelpotten
en Pingsdorfpotten.

Foto © Cees van der Esch.

De tweede groep die tot het midden van de 12e eeuw gedateerd zou mogen  worden is ook licht van kleur, maar is goed doorbakken en de versiering oogt perfect. De derde groep die we tot rond 1200 dateren, is klinkend hard met een paarsbruine, soms glanzende engobe. Echter helemaal zeker zijn we niet van deze volgorde; een opgraving in de provincie Utrecht leerde dat deze variaties in hardheid en kleur in een en dezelfde tijd, nl. de 11de eeuw, al voorkwamen. De kogelpotten vormen vaak ook een moeilijke groep voor een juiste datering.

Scherven Pingsdorfpotten. Copyright Cees van der Esch.

Scherven van Pingsdorfpotten.
Foto © Cees van der Esch.

Verder slechts een klein aantal Andenne-scherven, zo genoemd naar het pottenbakkerscentrum aan de Maas in België, waarvan vijf fragmenten met licht bruingeel glazuur en een radstempelbaan met daarin een 9 mm breed ruitjespatroon. Hoewel in de 9e eeuw al volledig geglazuurd aardewerk voorkomt (20), schatten we de datering hiervan rond 1150 – 1175. Proto- en bijna steengoed , alsmede grijsbakkend aardewerk waren slechts met enkele scherven vertegenwoordigd.  De aanvang van de bewoning stellen we rond het midden van de 11e eeuw. We baseren dit op het dominante percentage kogelpot- en Pingsdorfaardewerk en het ontbreken van het vroegere Badorf en Karolingisch aardewerk, alsmede Pingsdorfaardewerk met radstempelversiering. Door het lage percentage en vroeg aandoende Andenne-aardewerk schatten we dat deze woonplaatsen al rond 1200 zijn verlaten.

Pingsdorfpot. Copyright boek verleden land.

Voorbeeld van een Pingsdorfpot.
Foto © Boek Verleden land.

Vijf scherven van Romeins aardewerk (waaronder één inheems), en een in deze omgeving gedetecteerde Romeinse bronzen fibula met email, zijn mogelijk afkomstig van de nabij gelegen uitloper van de Oud-Alblas stroomrug, dat is daar waar de boerderij stond, dichtbij de inmiddels eveneens afgebroken Alblasserdamse watertoren. De kans is groot dat daarvandaan klei werd betrokken voor het verhogen van de erven. De scherven vertoonden waterslijtage en kunnen hier dus ook door verspoeling zijn terechtgekomen.
Deze fibula, is een apart type mantelspeld waar we tot op heden nog geen parallellen voor gevonden hebben. Het Romeins dateert uit de 2de en 3de eeuw.

Romeinse fibula. Copyright Cees van der Esch.

Bijzondere Romeinse fibula. Foto © Cees van der Esch, vinder Ad Geurts.

Onder de metaalvondsten waren vier opgerolde en met kindertandjes dicht gebeten visloodjes van 2,5 tot 4 cm lengte, kennelijk niet in het besef van de giftigheid ervan. Deze zijn gebruikt voor de drijfnetvisserij en worden op veel plaatsen waar gegraven wordt aangetroffen, in Dordts huisvuil, langs de verdwenen rivier de Dubbel, en een aantal langs de Papendrechtse dijk (Oude Veer).
Voorts enkele spijkers en klinknagels van 11de eeuwse boten, drie 12de -13de eeuwse messen zonder handvat met een restlengte van 16.3 cm, en een 7,8 cm lang pijltje van een handboog met een ruitvormige puntdoorsnede.
(21) Een driebenige ijzeren strip met omgebogen uiteinden werd gebruikt onder schoeisel of klomp voor op het ijs. De kennis over deze functie is tegenwoordig bijna verdwenen, terwijl de griendwerkers in de Biesbosch de ijzers nog tot in de jaren 50 gebruikten!

Sintels. Copyright boek K. Vlierman.

Voorbeeld van sintels gebruikt voor scheepjes uit de 15de eeuw. Sintels werden gebruikt
om het moslatje op zijn plaats te houden. In polder Nieuwland zijn er vele gevonden
waaruit blijkt dat er veelvuldig scheepjes het gebied in kwamen voor de aardhaling.
Foto © Boek K. Vlierman

Tenslotte zes sintels, dat zijn smalle evenwijdige ijzeren strippen, een soort krammen, gebruikt in de scheepsbouw voor de bodem om het z.g. moslatje (waaronder de naden van het schip en opgevuld met mos) op zijn plaats te houden. Ze zijn van het oudste type van voor 1100. (22)
In iets latere tijd worden ze breder en krijgen de vorm van een sigarenbandje. Ze zijn handig voor het globaal dateren van het aardewerk.

Bronzen filbula. Copyright Cees van der Esch.

Bronzen fibula. De linker is uit polder Nieuwland en werd gevonden door Ad Geurts.
De rechter komt uit Dubbeldam, Belaertspark.
Foto © Cees van der Esch.

Oostelijk van W3 werd met de detector een vroeg middeleeuwse bronzen fibula gevonden met zes gaten in de rand en  in het midden een zwartgroene halfedelsteen. Vergelijkbare fibulae met eenzelfde sluiting zijn in de  9e of 10e eeuw te dateren. Zo'n voorwerpje kan als erfstuk echter veel langer zijn meegaan. (23) Het bewijst en bevestigd, evenals het vroegste type sintel, dat ergens in de 11de eeuw, misschien al in de eerste helft, de activiteiten hier aan de rivier plaatsvonden.

Op alle drie de erven zijn dierbotten gevonden, hoofdzakelijk van rund en varken en in veel mindere mate van schaap/geit en hond. Aanwezigheid van het paard onder de grote botten kon niet met zekerheid worden vastgesteld maar op de meest andere woonheuvel restanten kwam het paard wel voor. (24)

Uit W3 kwamen vijf fragmenten van een tefriet maalsteen: vier ligger-fragmenten van 3,3, cm dikte en een loperfragment met een restdikte van 5.7 cm. en een diameter van bijna 50 cm. Even naar de bakker lopen voor een brood was er in de 11de/ 12de eeuw niet bij. Je moest zelf  voor het graan én voor de onmisbare maalstenen zorgen (tefriet ofwel basaltlava werd al vanaf zeer oude tijden daarvoor gebruikt).
Verder een doorboorde, gave zandstenen wetsteen om messen en dergelijke te slijpen, een stukje gevlochten touw en twee knollen vuursteen die ook elders zijn gevonden. Mogelijk hield men deze in voorraad voor fijn snijgereedschap, zoals wellicht bekend was vuursteen in de prehistorie het gesteente voor snij- en hakwerk, we lezen echter niets over het gebruik in de middeleeuwen, wel eeuwen later met de uitvinding van de vuursteenslotgeweren/- pistolen.
(25)  

                       ------------------------------------------------------

Wordt vervolgd

Cees van der Esch
Papendrecht, mei 2011
Dit artikel is een geactualiseerde versie van verschillende publicaties.
 Het is aangevuld en/of gewijzigd in verband met nieuwe inzichten en/of gegevens.

 

Noten:

(8)
Henderikx, 1977. Als eerste wordt de Zwijndrechtse Waard genoemd in een oorkonde van 1028 en op grond van schriftelijke bronnen kan worden aangenomen dat in de tweede helft van de 11e eeuw nederzettingen bestaan aan beide Merwedeoevers en in de mondingsgebieden van de veenstromen die daarin uitkomen. In 1105 worden parochiekerken genoemd in Papendrecht , Hardinxveld, Sliedrecht , Houweningen en Riede.

 (9)  Henderikx, 1977. Bij de verpachting van de tienden van Papendrecht in 1251 wordt rekening gehouden met het verloren gaan van gewassen als gevolg van dijkdoorbraken.

(10) Vander Esch, 2003, GB. nr. 4. In een iets gewijzigde versie ook in het tijdschrift van de Historische Vereniging West-Alblasserwaard, nr. 3, 2005, p.613.

(11) Teixeira de Mattos, 1933                                                                                                                           

(12) Oudenhoven 1654, p.322-365.

(13) Het is een tijd van moeilijkheden, waarin spadestekingen geregeld voorkomen. Zie o.a. Van Oudenhoven 1654, p.286. Spadesteking wil zeggen dat men het bezit opgaf omdat het financieel niet meer op te brengen was.

(14) Korpel, 1990 en Oudenhoven, 1654

(15) Stol 1985, p.142-143. Manuscriptkaart 83x71 cm, Gemeente-archief Gorinchem, kaart nr. 92. Proceskaart gemaakt voor het Hof van Holland i.v.m. het recht om keuren te maken op het weiden, hooien, darink delven en het heffen van aardgeld voor aardhaling in de aanwas (gorzen) in de Merwede. In onze buitendijkse polder staat op dezekaart: Dat nijeuwelant van Vinckenpolder groet omtrent acht(..?..) morgen.

(16) Van Oudenhoven 1654, p. 242-246.

(17) Van Oudenhoven 1654, p. 344-345

(18) ‘Te naaster lage en minster schade’ is in die tijd een veel gebezigde uitdrukking. Het betekent dat de grond moet worden gehaald van een plek die zo dichtbij mogelijk ligt maar tegelijk zo min mogelijk schade veroorzaakt.

(19) Het behoort tot het oudste middeleeuwse aardewerk dat over het algemeen in onze regio wordt aangetroffen. In de literatuur wordt het kogelpot- en Pingsdorfaardewerk m.i in teveel gevallen als 12e eeuws gedateerd.  De kogelpotten uit bijvoorbeeld Schagen, waarvan Diederik  (1983, p 208) meent dat een deel misschien wel hèt standaardtype voor de 13e eeuwse kogelpot zou zijn, hoeft voor onze streek niet op te gaan. Toegegeven, er heeft bij ons vanwege de verspoelde context vrijwel geen stratigrafisch onderzoek plaatsgevonden, maar geschiedkundig gaat deze streek verder terug dan de 12e eeuw.  Sliedrecht-zuid, Houwingen (beide gelegen in de Grote Waard die in 1421 verdronk) en Papendrecht worden al genoemd in  1105. Op grond van (schaars) archeologisch materiaal is ook in en rond Dordrecht bewoning in ieder geval al in de 11e eeuw aangetoond. Vanaf 850 na. Chr. was er al bewoning in de tegenoverliggende Zwijndrechtse Waard die reeds in de 10e eeuw is ontgonnen en verkaveld. Tegen het einde van de 9e eeuw zou daar zelfs al aan begonnen zijn. (Pons, 1998). Verder concludeert Henderikx dat systematisch opgezette strookvormige verkavelingen in géén geval vóór het midden van de 10e eeuw hebben plaatsgevonden. Van Trierum, Döbken en Guiran, stellen dat vanuit de oude nederzetting Vlaardingen de eerste systematische ontginningen langs de Merwede rond 1000 of op zijn vroegst in het laatste kwart van de 10e eeuw worden uitgevoerd (1988, p. 57) Terecht stellen zij ook dat de 10e eeuw in historische bronnen ondervertegenwoordigd is en dat de archeologische gegevens niet eenduidig zijn. Het gevolg is dat nederzettingen ofwel te oud ofwel te jong gedateerd worden. Naar onze mening wordt de 12e eeuw als datering voor dit materiaal dan ook te vaak gebezigd.

(20) Braat 1988, p. 32-35. Renaud 1976, p.21-29.

(21) Van der Esch 1991.

(22) Sintels zijn krammen waarmee de moslatjes tussen de planken van de overnaadse schuitjes op zijn plaats werden gehouden. Vlierman (1997) dateert dit oudste rechte type tussen 1000 en 1100.

(23) Uit de omgeving is een exemplaar met dezelfde sluiting aangetroffen in Dubbeldam/Dordrecht, ook met kogelpot en Pingsdorfaardewerk vanaf ca.1050.

(24) Het botmateriaal is gedetermineerd door Annemiek Robeerts.

(25) Zoals voorkomt op een schilderij van Pieter Brueghel uit 1568, genaamd de Boerenbruiloft, waarbij een op de voorgrond uit een bord likkend kind een mesje van vuursteen in een houten handvat aan het middel draagt (Kunsthistorisch museum Wenen)
 

 

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2011 © Biesbosch.nu