Biesbosch.nu

Magazine augustus 2012


 

Terug naar inhoudsopgave

Het Nieuwland grondig bekeken,
bewoning en ontginning
Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en Papendrecht in de Middeleeuwen (deel 4)
Door Cees van der Esch

Amateurarcheoloog Cees van der Esch wroet al sinds zijn jeugd in de bodem op zoek naar sporen uit het verleden. Zijn opgravingen in polder Nieuwland, vroeger een buitendijks gelegen polder tussen Papendrecht en Alblasserdam hebben een schat aan informatie gegeven over de eerste ontginningen langs de rivier de Merwede. De resultaten van zijn onderzoek in polder Nieuwland kunnen model staan voor wat er in het Hollands-Utrechts moeras / veengebied (en dan met name langs de rivieren) aan ontginningsactiviteit werden uitgevoerd. Jarenlang deed hij verslag van zijn opgravingen in het tijdschrift 'Westerheem' van de landelijke vereniging van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, en het regionale kwartaalblad 'Grondig Bekeken' van de afdeling Lek-en Merwestreek. In samenwerking met Biesbosch.nu gaan we een deel van zijn werk opnieuw publiceren. Zo krijgt u een prachtig inkijkje in de ontstaansgeschiedenis van een deel van de  Hollandse delta in de ontginningsperiode.

Cees van der Esch aan de oever van de Beneden Merwede. Copyrights Henk van de Graaf.


Het Nieuwland grondig bekeken, bewoning en ontginning
Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en
Papendrecht  in de Middeleeuwen.


Cees van der Esch
Deel 4

Dijkrestant en primitief boerderijtje met uitzicht op Dordrecht

Deze laatste maar tevens ook interessantste woonheuvel  kwam oktober 1997 voor het eerst bloot en bleef voor driekwart tot september 2000 bewaard.
In tegenstelling tot de vorige woonplaatsen waren de ophogingslagen met materiaal hiervan nog  aanwezig en ons streven was dan ook om het nauwkeurig op te graven. Helaas werd ons deze kans niet geboden. Twee monsters uit deze woonheuvel zijn op archeo-ecologische sporen onderzocht door Ank Fokma. Haar bevindingen zijn neergelegd in het artikel "Geen mosterd voor Abraham", waarbij ook de vlakteking en een profiel van deze woonheuvel staan afgebeeld.

Detail van de zogenaamde Donkerslootkaart met bovenin de stad Dordrecht en recht daaronder (langs de kronkelige dijk) het buitendijks gelegen polder Nieuwland. Geheel links het veer en de Veerweg van Papendrecht en geheel rechts de buitendijks gelegen stadsgalg van Dordrecht. Dit is één van de oudste locale kaarten die we hebben van dit deel van het rivierengebied.  Copyright: Gemeentearchief Gorinchem, Hoogheemraadschap Alblasserwaard en Arkel beneden de Zouwe, inv. nr. 92.

Voordat de locatie werd geëgaliseerd zijn in de bijna ondoordringbare vegetatie nog wel een aantal boringen gedaan. Na de egalisatie bleken nog opvallend veel sporen uit de woonheuvelvoet in het vlak te zijn achtergebleven, o.a het 65 meter lange restant van een dijkje waaraan de woonheuvel bleek te liggen. Het dijkje was vijf meter breed en versterkt met zoden, mest, veen en kleilagen. Langs het dijkje vonden we huisdierbotten, wat blauw-grijs aardewerk, een tinnen gespje en een schoenfragment. Direct oostelijk van de woonheuvel was het dijkje doorgebroken. Een tien meter brede en met klei opgevulde geul waaierde vanuit het zuiden via het doorbraakpunt naar het noorden.

Deze erosie, het los komen van stukken veen door het water is vergelijkbaar met wat ik jaren geleden zag bij graafwerk langs de Rijksstraatweg in Rijsoord, in de polder Veren Ambacht bij Barendrecht, verdronken in 1373. Onderin de woonheuvel was het dijkje verstevigd of hersteld met verticale staken elzenhout. In het gat in de dijk waren onderin boomstammen gedumpt en daar bovenop kleiplaggen. Dat herstel moet uiteraard tijdens laag water uitgevoerd zijn. Van één van die boomstammen is een monster naar de Rijks Universiteit Groningen gestuurd om de datering d.m.v. C14 (radiokoolstof) te bepalen. De uitkomst was zeer verrassend: veldatum 381 v. Chr. De belanghebbenden hebben boomstammen uit het prehistorische veen gebruikt die bloot kwamen te liggen door de stormvloed! Dat mag bijzonder genoemd worden. Toch had ik liever de juiste datering van deze dijkdoorbraak gehad. Een afgebroken boomstam naast het gat in het veen was ook in de IJzertijd door storm geveld, C14 datering: tussen 680 en 550 v. Chr. Ook uit andere waarnemingen is gebleken dat tijdens de Middeleeuwen het toenmalige maaiveld geërodeerd is geweest, met andere woorden het bovenste deel van het veen is door rivierwater weggespoeld anders hadden we op zijn minst de vegetatie uit de Vroege Middeleeuwen moeten vinden. In het ophogingspakket kwam een stuk vlechtwerkwand met een eiken onderligger tevoorschijn.

Het meeste vondstmateriaal lag aan de teen van de dijk. Met het weinige kogelpotaardwerk, Pingsdorf en enkele vroege sintels in de onderste lagen blijkt het oudere materiaal hier opvallend in de minderheid. Veruit het meeste materiaal dateert uit de 13e en 14e eeuw:  Proto-steengoed, waaronder een groot fragment van een veldfles, rood- en grijsbakkend aardewerk van bakpannen, voorraadpotten en kannen maken het huishouden compleet. Sommige randen van blauw-grijs aardewerk zijn tot ca. 1400 te dateren. Op een scherf na ontbreekt het echte steengoed.

Restant van een waterkan uit ca. 1350

Verder schoenfragmenten, enkele vrijwel complete 13e eeuwse kloostermoppen, een stuk tufsteen met doorboord gat dat gediend zou kunnen hebben als netverzwaring of weefgewicht. Ook twee wetstenen van zandsteen en een stuk vroege baksteen dat als wetsteen gebruikt blijkt te zijn.
Voorts drie vuursteenknollen, visloodjes, een mes en mesfragmenten uit de 13e en 14e eeuw een knijpschaar, een tinnen gesp, een bootshaak uit ca. 1300, dierbotten waaronder afgehakte runderhoorns, enkele vogelbotjes (gans) en twee glissen gemaakt uit het scheenbeen van een paard en een paardenschedel. Onder het versleten schoeisel zijn behoudens een schoenfragment uit ca. 1100, diverse typen uit de periode 1225 – 1350.(
30)

Leer vondsten uit woonheuvel W5 aan
het dijkje.

De meeste schoenen hebben een knoopsluiting. Eén van de zolen heeft een merkwaardige en voor ons totaal onbekende inkeping in de hiel. Afgaand op het 13e en 14e eeuwse vondstmateriaal uit de woonheuvel moet het voorafgaande herstelwerk aan het dijkje op het eind van de 12e eeuw hebben plaatsgevonden.

Onderaan het talud, van het over een gedichte sloot aangelegd achtererf, werden 17 sintels gevonden die volgens de tabel van K. Vlierman te dateren zijn rond 1250 tot hooguit 1300. In die tijd werden hier dus kennelijk schuiten gerepareerd of op de wal getrokken. Het botmateriaal geeft overigens ruimte voor de veronderstelling dat hierbij paarden zijn gebruikt.
In dit tijdbeeld past ook heel goed een eiken scheepsplank die enkele tientallen meters westelijken in de klei naast een veeneiland werd aangetroffen en waarvan de kapdatum door het RING kon worden vastgesteld op 1289.31 Op grond van de jaarringen zou de ze plank volgens Vlierman afkomstig kunnen zijn van een plankboot uit Polen of Zuid Duitsland.
De bewoning eindigde hier in het laatste kwart van de 14e eeuw, nadat de dijk was doorgebroken en niet meer kon worden hersteld. Vrijwel zeker is hiervoor de stormvloed van 1373 verantwoordelijk waarbij ook de Noord ontstond.

Nieuwe vondsten van bewoning en putten voor aardhaling ontdekt

Dachten wij dat ons speurwerk in september 2000 definitief ten einde was, werd er ondertussen strijd gevoerd tussen de Provincie en de eigenaar van de polder. De Provincie nam geen genoegen met de volgestorte, met gekraakt puin,en in hun ogen verdacht zeefzand/ asfaltgranulaat bedekte polder. Na monsteronderzoek werden een aantal processen gevoerd die uiteindelijk leidde tot het verwijderen van maar liefst 300.000 ton. Het pakte voor de archeologie uiteraard gunstig uit. Na anderhalf jaar, april 2002, ging ik daar dan ook regelmatig een kijkje nemen, meestal alleen, met boor en spa op stap in de blubber.

Een vrachtwagen stort zijn lading in polder Nieuwland. Op de achtergrond het vroegere Nedstaal. Foto Cees van der Esch.

In het meest oostelijke deel nabij het Noordhoekse Wiel kwamen in 2002 en 2003 onder het dikke ophogingspakket opnieuw twee woonerven te voorschijn wat we in eerdere jaren niet hadden opgemerkt, of mogelijk was het toen al net bedekt door de troep. Tevens werd nog een derde woonheuvel met de grondboor ontdekt, wat een totaal van acht woonheuvel in deze polder opleverde. Allen moeten verbonden zijn geweest met een dijkje. De Noordhoekse Wiel moet oorspronkelijk een echte dijkdoorbraak geweest zijn. Bij zware westerstorm stond alles tot aan Zwijndrecht onder water. Het was een kwade hoek voor de dijk waar de golven overheen sloegen. Als hulp- of noodgat werd het waarschijnlijk al bij de overstroming van de Alblasserwaard in 1658 op1659 gebruikt als lozingspunt. Werd bij het grootste deel van de overige woonerven wel wat Romeins materiaal aangetroffen, hier was dat nog duidelijker te zien. Dit heuvel/ dijklichaam was van gemengde samenstelling, zo kwam in een kleibonk een Romeins dakpanfragment tevoorschijn, en in een stuk veen weer een bot. Kennelijk is er dus grond gehaald van de nabij gelegen Oud Alblas stroomrug waar in het verleden nederzettingen uit de Romeinse tijd zijn ontdekt. Rondom dit nog originele stukje terp/ dijklichaam werden in de grondhopen weer het bekende scala van botten en kiezen van rund, paard en hond, en aardewerk uit ca. 1050 tot 1200/1225 gevonden. Hetzelfde kan gezegd worden van een woonerf die ca. 55 meter zuidoostelijk werd aangetroffen, waar een waaier van materiaal de plek markeerde. Zo’n vondstplek is door het rivierwater meer of minder verspreid geraakt, in dit geval, W7, ruim 25 meter. In februari van 2003 tijdens de laatste fase van puinopruiming werden twee kreekbeddingen ontdekt. Zo is W7 op een verland kreekje gebouwd, waarschijnlijk actief in de 11e eeuw. In de 12e eeuw dringt een nieuwe kreek het gebied binnen en heeft een deel van W6 doen wegspoelen, mogelijk gevormd in 1134, een beruchte storm heeft toen in west Nederland huisgehouden. Het is een hypothese, de volgende zware noordwester storm volgde in de winter van 1163 op1164 die in de streek rond Vlaardingen, Rotterdam tot aan Zwijndrecht een kleidek afzette. De beide woonerven werden nu gescheiden door een “Biesboschkreek”met een totale breedte van 38 meter. Beide kreken komen uit het zuidoosten en zijn aftakkingen van de Noord, toen nog Merwede genoemd. Zij moeten dan waarschijnlijk ongeveer ter hoogte van Noordhoek bij de Zandzifterij van de hoofdstroom zijn afgeweken. Door de ontstane kleiafzetting zijn alle ontwateringsslootjes dicht komen te zitten. Door nauwkeurig onderzoek waarbij ik de hulp van Ruud Slagter heb ingeroepen kon bewezen worden dat daarna de slootjes weer zijn opgeschoond.
Ook werd gekeken welke richting het verdere loop van de kreken had. De zeer diepe wielsporen van de puinruimers verhinderden dikwijls om een beetje normaal te werken. Desondanks kon met de grondboor veel bereikt worden; de oudste kreek liep in het deel wat we onderzochten dood in het veen. De 12e eeuwse kreek hield plotseling op, dat is vreemd. Waar het vervolg moest zijn werden 18 boringen gezet tot bijna twee meter diepte; er werd alleen kleihoudend jong veen, afgewisseld met klei-zandbanden aangetroffen. Ronduit onbevredigend. Ten zuiden van de vermeende kreek liep een sterk door rivierwater aangetast veenpad met een zichtbare lengte van ca.35 meter met parallel een zandstrook van ruim 2 meter breed.

Op de valreep werd op zaterdag 28 juni naast het nieuw gestorte, zwart fijn ophogingsmateriaal (waar de jonge kluten in wegzakten) twee sleuven dwars door dat veenpad gegraven.
Wat bleek, het pad was een uitgespaarde strook oud Hollandveen naast een gegraven kanaaltje wat met zand was volgeraakt, terwijl aan de andere zijde van dat pad een forse put was gegraven voor aardhaling! De rechte wand van de voormalige put stak scherp af tegen het veenpad. De put had een breedte van ca.12 tot 15 meter, dat is ongeveer de breedte van de kern van de kreek. De lengte kon niet meer worden vastgesteld doordat verder de zaak onder water stond.

Onderaan de rand van het ophogingsmateriaal werden nog snel wat onderzoek gedaan met spa en boor. Foto Cees van der Esch.

Er mag dan ook van worden uitgegaan dat enige jaren na de verlanding van de kreek, na rijping van de klei, deze strook werd benut om te worden afgegraven voor dijkaanleg of versterking. Met een smal schuitje werd het dan waarschijnlijk afgevoerd via het kanaaltje, of via een kar over de weg naar de plaats van bestemming gebracht. Deze kleiput is dan later met een moerasvegetatie dichtgeslibt en dichtgegroeid. Op 12 juli, de laatste dag dat er nog iets onderzocht kon worden voordat alles onder het zwarte ophogingsmateriaal zou verdwijnen, werd direct ten noorden van de grote put d.m.v. grondboor en spa een aantal hoekige ongeordende putten voor aardhaling ontdekt. De putten waren eertijds één tot anderhalve meter diep gegraven. Je krijg de indruk dat hier illegaal grond is weggehaald. Deze putten zijn ook daarna dichtgeslibt en dichtgegroeid.

Een jachthut
Een bijzondere vondst was het aantreffen van een jachthut uit de middeleeuwen op enig afstand van woonerf W7. Het geheel was 5.5 x 3.7 m. ovaal van vorm, aan de schietzijde waren een serie elzen paaltjes in de bodem geslagen waaraan waarschijnlijk een rietscherm aan vastgemaakt was.
Vanbinnen had men de vloer met kleiplaggen en mest opgehoogd, vervolgens zijn daar een aantal boomstammen neergelegd. Het is vrijwel zeker dat daar weer planken op lagen. Waarschijnlijk dateert de jachthut na het verlaten van het grootste deel van het woongebied en de verplaatsing van de dijk naar de huidige ligging van de Hoogendijk welke een inlaagdijk moet zijn. Er ontstond toen een moerassige eb- en vloedvlakte waarbij kreken nog gemakkelijker toegang kregen door de graverijen wat gewoon doorging. Dit was een ideaal gebied voor watervogels en menig boutje moet hier dan ook geschoten zijn, dat bewijst ook een klein pijlpuntje in een kreek op korte afstand die langs het totaal verspoelde woonerf W4 ontstaan was (zie p.5). Nu zijn er in de voorgaande jaren de rijen paaltjes met boomstammen (zie p.5) geïnterpreteerd als mogelijke restanten waar jagers zich achter verscholen, maar dat blijft voorlopig toch een onzeker punt. Het heeft veel moeite gekost, maar de jaren 2002 en 2003 hebben het plaatje van het “Nijeuwelant” completer gemaakt.

  Kp Ping And Prst Stgd Grijs Rund Paard Sch/Gt Vark Hond Div
W1 326 138 12 4   5 95 -   6 1 1
Kabeljw
W2 148 36 6   2 1 14   1 2    
W3 113 108 11 8     2   1      
W4 255 54 8 3     31 13   2 5 1 Kip
W5 19 23   49 1 196 2 1 1     1 Kat
Overzichtstabel van aantallen scherven- en botftagmenten uit de woonheuvelrestanten.

Samenvatting en conclusies
Door de toegenomen waterverplaatsing en oevererosie van het Merwedewater sinds de vroege middeleeuwen, kunnen we geen duidelijk beeld meer krijgen van eventuele oeverbewoning in de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen. Alleen enkele verspoelde scherven en twee fibula's, die ook afkomstig kunnen zijn van woonplaatsen op de Oud Alblas stroomrug, getuigen hier van menselijke aanwezigheid in de Romeinse tijd en mogelijk de volle middeleeuwen.32

Kaart van Jansz Been uit 16... In het midden ligt Polder Nieuwland, nu een industrieterrein tussen Papendrecht en Alblasserdam.

Pas vanaf  het midden van de 11e eeuw is er duidelijk sprake van nederzettingen aan de rivieroever en op het achterliggende veen. Uit de 11e eeuwse sintels en klinknagels leiden we af dat er al vanaf het begin sprake is van aardhaling die per schuit werd afgevoerd. De afgravingen zullen ongetwijfeld aan de kleiige rivierzijde zijn begonnen en zijn benut voor de aanleg van de eerste dijken.

Het lijkt ons niet waarschijnlijk dat het bosveen in Het Nieuwland met zijn boomstammen en sterk variërend slibgehalte werd uitgegraven voor gebruik als turf. Weliswaar had de groeiende stad Dordrecht hier grote behoefte aan, maar in de literatuur wordt voedselrijk, dus slibhoudend veen daarvoor niet geschikt geacht. Het liet bovendien na verbranding veel as na.33 Wel is de kans groot dat de daar verblijvende boeren c.q. gronddelvers het minder kleiige veen als turf voor eigen gebruik dolven. Ook zoutwinning lijkt ons niet waarschijnlijk, omdat dit gebied te ver van zee en de West-Brabantse selneringsgebieden verwijderd ligt.

Uit het botmateriaal blijkt dat de bewoners zich niet alleen met delven bezighielden maar ook rundvee en wat varkens hielden, mogelijk voor eigen gebruik om zelf vlees en melk voorhanden te hebben. Landbouw is in de grondsporen, noch in het gereedschap of in de zadenmonsters aangetoond. De gevonden wet- en maalstenen hoeven niet direct in te houden dat de gebruikers ook zelf akkerden. De paarden, waarvan alleen in W4 en W5 en W6 botten werden gevonden, zullen eerder zijn gebruikt voor het over kaden trekken van de schuiten. Wanneer het ijs in de winter de overtocht naar Dordrecht mogelijk maakte, bewezen de uit paardenbot vervaardigde glissen bovendien goede diensten,

Om het rivierwater te weren zijn waarschijnlijk de hogere oeverdelen waarop het vee graasde met de woonheuveltjes door een kade verbonden geweest. Een enkel schaap of geit zal het gras op de kaden hebben kort gehouden. Het achterliggende veen zal met een eenvoudige klepduiker op de rivier hebben uitgewaterd.

De extreem smalle kavelpercelen die we ook tegenkomen in de aangrenzende Vinkenpolder dateren zeker van voor de 14e eeuwse overstromingen en vormen hier waarschijnlijk het oorspronkelijke ontginningspatroon uit de 11e of begin 12e eeuw. De smalle percelen lijken speciaal aangelegd te zijn voor de griendteelt.34 Voor de aanleg of herstel van dijken was immers ook veel rijshout nodig.
Uit het verschil in kavelorientatie binnen- en buiten de Hoogendijk blijkt dat hier vanaf het begin een kade lag die de buitenrand vormde langs drie verschillende ontginningsblokken; de oudste twee, Papendrecht en Oud Alblas en Alblasserdam in het noorden.
De vroege datering van de graafactiviteiten buiten deze rivierkade/dijk doet vermoeden dat in deze zuidwesthoek van de Alblasserwaard waarschijnlijk alleen nog maar de Botersloot gegraven was. Aansluitend en parallel hieraan werden de smalle ontwateringsslootjes in deze buitenpolder gegraven voor aardhaling en bewoning. Om de ambachten in te delen tijdens de ontginning werden dan eerst tussen de ontginningsblokken Papendrecht en Oud Alblas de dubbele grenssloot (Botersloot) met achterkade gegraven, raaiend op de voorganger van de Stenen Kamer, de latere Waelneshoeve in Hendrik Ido Ambacht of een mogelijke spijker (voor graanopslag) van het geslacht van de “Witten”.

Overzichtskaat met de raailijn die vanaf de Botersloot (Rechts) georiënteerd is op Waelnes (linksboven). In het bruingeaceerde deel polder Nieuwland met de lokatie van de woonheuvels. Tekening Cees van der Esch.

Rond of nog voor 1200 werden de oude woonplaatsen W1 t/m W4 en W6 t/m W8 verlaten en neemt men zijn toevlucht tot de inmiddels aangelegde polderdijkjes (W5). De overstromingen die in de tweede helft van de 12e eeuw onze delta teisterden zijn hier zeker debet aan geweest.
De bedijking van het noordelijk polderdeel werd hersteld of gehandhaafd, maar het overgrote midden en zuiden van het huidige Nieuwland lijkt toen als woongebied te zijn opgegeven.

In de 13e en 14e eeuw nam de behoefte aan aarde door de aanleg van de ringbedijking rond de Alblasserwaard en de herdijking van de Zwijndrechtse waard alleen maar toe.
Het afgraven en verschepen van grond breidt zich in de 13 en 14e eeuw in onze polder dan ook verder uit tot het veen van het oude ontginningslandschap, hetgeen o.a. ook blijkt uit de vergravingen rond de oude woonplekken en putten bij W6 met de gevonden scheepsplank.
Uit de wirwar van kanalen blijkt dat de graverij er dan heel wat minder ordelijk aan toe gaat. Omdat bosveen voor dijkherstel en dijkaanleg eigenlijk nauwelijks geschikt is zal men deze zeker hebben moeten mengen met klei uit de oeverzone.
In de met moeite uitgespaarde veenrand buiten de Hoogendijk herkennen we het van overheidswege gestelde verbod om binnen een bepaald aantal meters van de dijk te graven. Dit bevestigt bovendien dat het overgrote oostelijke deel van de Hoogendijk toen al onderdeel uitmaakte van de rivierdijk, de inlaagdijk die ca. 40 tot ca. 200 meter verlegd is. In het westen liep de rivierdijk waarschijnlijk vanaf de "knik" via het gevonden dijkrestant (d) in de richting van de rivier om vervolgens naar het noorden aan te sluiten op de oorspronkelijk Merwededijk langs de polders Blokweer en Donkersloot.
Ook het grotere aaneengesloten veenoppervlak in het noordelijk deel van de polder wijst er o.i op dat dit deel (langer) binnen de ringdijk heeft gelegen. Uit enkele verspreid aangetroffen scherven Siegburgs steengoed blijk dat het graven en op kleine schaal keuterboeren hier tot ver in de 15e eeuw stand heeft kunnen houden.
Op de doorwaterde veenstrook buitendijks bleef op den duur weinig ruimte over voor veeteelt. Wel maakte men hier vanachter houten vlechtschermen nog wel jacht op waterwild met o.a pijl en boog en werpsikkels. Ook moet er in de waterpartijen en de rivier veelvuldig zijn gevist op o.a paling (zie Fokma).

Rond 1373 breekt het zeewater bij stormvloed genadeloos in op de noordwestelijke polders van de Alblasserwaard en daarbij gaan over grote lengte stukken dijk en land verloren. Ook het door ons gevonden dijkrestant bezwijkt daaraan en jaagt de laatste mensen hier op de vlucht.
De kleiafzetting in de binnen- en buitendijkse slootjes illustreert dat het land aan beide zijden van de dijk lange tijd overstroomd heeft gestaan, waardoor zich hier een brakwatervegetatie kon ontwikkelen. Tientallen jaren heeft het water de West Alblasserwaard in een verlammende greep gehouden.
Het zou pas tot 1434 duren voordat Harmen Vinck met veel geld de dijkring herstelt. Daarbij is door hem de Hoogendijk zuidoostelijk van het dijkrestant waarschijnlijk hersteld, maar werd noordelijk van het doorgebroken dijkrestant een nieuwe inlaagdijk aangelegd die via de "knik" verder aansloot op de nieuwe dijken die vanwege het niet meer terug te dringen Noordwater langs de Vinckenpolder en door Blokweer moesten worden gelegd. Voor het aanleggen van deze dijken zal zeker het toch al gehavende Nieuwland verder zijn uitgemergeld. In het nog doorweekte land binnen de nieuwe dijk worden de volgeslibde sloten echter om en om geschoond en beginnen de polders aan een nieuw leven.

Hoewel de verspoelde aard van het onderzoeksgebied en de beperkte waarnemingen slechts fragmentarische gegevens hebben opgeleverd, is hiermee toch weer een stukje toegevoegd aan de kennis van dit randgebied dat vanaf de ontginning tot zelfs in onze tijd als gebied van aardhaling een belangrijke rol heeft gespeeld in de strijd tegen het water, het element waaraan het zelf meermalen ten gronde is gegaan.

Cees van der Esch
Kerkbuurt 16
3354 XK Papendrecht

Einde van deze artikelreeks.

Aan het onderzoek werkten mee: Led Brand, Martin Buytendijk, Ad Geurts, Teus Koorevaar, Joan van Pelt, Ben Stam en Pieter Wemmer.

 

Noten:
30 Al het leder is wegens de slechte toestand direct na berging getekend. O. Goubitz maakte uit de tekeningen op dat de fragmenten vooral uit die periode stammen. Vergelijkbaar met Baart 1977, p. 86-87, fig. 15 maar dan een lager type, verder Jannsen 1983, p. 275, type 5b, maar ook schoeisel dat in Groningen op het Wolters-Noordhof complex is aangetroffen.

31 Dr. E. Jansma en Drs.  E. Hanraets van de Stichting RING. 

32 We moeten niet vergeten dat het bovendeel van het veen vóór de ontginning door de Merwede is opgeruimd. Ik acht de kans klein dat er materiaal van de Alblasserdamse stroomrug zuidwaarts door verspoeling in onze polder is terechtgekomen.

33 Van der Ven 1996, p.41-46 en Stol, 1985, p. 16-19.

34 Van Oudenhoven meldt dat de gorzen en aanwassen vanaf het ambacht Donckersloot bij Blokweer tot zuidoostwaarts langs de Vinckendijk de namen droegen ‘ ‘t Gors van Scharlaken’ en de ‘Uyt-gors, ende Aenwas, genaemt Rapenburgh’. Deze gorzen liepen tot de Zomerdijk en de Sluisvliet van de sluis van ‘t Nieuwe Landt. Dit blijkt uit een koopcontract, waarbij de Vrouwe van Alblasserdam de vier nieuw beteelde griendakkers uitzondert. De griendakkers deden eeuwenlang dienst. Het aardige is dat de naam ‘Raeppenburg’ voorkomt op de kaart van 1542(zie noot 22)  én ook nog op de topografische kaart uit 1958. Het betreft het noordelijkste stukje van de polder Het Nieuwland.

Literatuur
- Baart, J, e.a., 1977. Opgravingen in Amsterdam, 20 jaar stadskernonderzoek. Amsterdam.
- Beemt, G. van den, 1967. Iets over een Romeinse nedezetting te Alblasserdam, Westerheem.
- Besteman, J.C. en A.J.Guiran, 1983. Het middeleeuw-archeologisch onderzoek in Assendelft, een vroege veenontginning in middeleeuws Kennemerland. Westerheem 32 2/3, p. 155-175.
- Borremans, R en R.Warginaire, 1966. La céramique d’Andenne, Recherches de 1956-1965. Rotterdam
- Braat, W.C., 1988. Vroegmiddeleeuws aardewerk met loodglazuur. Westerheem 37, p. 32-35.
- Bruin, J. de, 2001. Een internationale fibula, deel I en II. Archetype, jrg. 4 nr. 2 en 3, resp. p. 18-25 en p. 14-19.
- Burgers, J.W.J.en E.C. Dijkhof, 1995. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht 1283-1287, Historisch tijdschrift Holland.
- Carmiggelt A. en A.J. Guiran, 1997. Boorbalans 3. Archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam.
- Diederik, F., 1983. Dorpen-terp, een onderzoek naar een laat-middeleeuwse woonplaats te Schagen. Westerheem 32-4, p. 202-213.
- Esch, C. van der, 1991. Lans- en pijlpunten uit de omgeving. Grondig Bekeken, jrg. nr. 6, nr. 2, p. 3-12
- Esch, C. van der, 1997. Papendrecht: Polder Nieuwland, Archeologische kroniek van Holland, p. 393-395,
- Esch, C. van der, 1998. De polder Nieuwland heeft een boeiend verleden. Grondig Bekeken, jrg. 13, nr. 2, p. 34-38.
- Esch, C. van der, 2001. Alblasserdam – Polder Nieuwland. Grondig Bekeken, jrg. 16, nr. 1, p. 21-29.
- Esch, C. van der, 2003. Ontginning en overstroming in de Vinkenpolder, Grondig Bekeken, jrg. 18, nr.4, p.14-25.
- Fockema Andreae, S.J., 1953. Schets van Zuid-Hollandse watersnoden in vroeger tijd, Zuid-Hollandse Studiën III.
- Hallewas, D.,Heeringen, R.M. van en Meffert M., red. 1998. Archeologische Kroniek van Holland 1997,.
- Esch C. van der, 1998. Papendrecht: Polder Nieuwland , p. 393-395.
- Heeringen R.M. van en Meffert M., red. 1997. Archeologische Kroniek van Holland 1996, T. Koorevaar, Papendrecht – Polder Nieuwland, p. 435-436.
- Henderikx, P.A., 1977. De zorg voor de dijken in het baljuwschap Zuid-Holland en in het oosten daarvan tot het einde van de 13e eeuw. KNAG, Geografisch Tijdschrift XI-5.
- Henderikx, P.A., 1977. De oprichting van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard in 1277, Regionaal-Historisch tijdschrift Holland
- Janssen, H.J., red. 1983. Van Bos tot Stad- opgravingen in ‘s Hertogenbosch,‘s Hertogenbosch.
- Koorevaar, T., 1990. De Noord. Grondig Bekeken, jrg. 5, nr. 4.
- Koorevaar, T., 1996. Papendrecht: Polder Nieuwland, Archeologische Kroniek van Holland, p. 435-436.
- Korpel A, 1990. De ambachtsheren van de ambachtsheerlijkheid Alblasserdam (scriptie)
- Oudenhoven, Jacob.van, 1654. Out-Hollandt nu zuyt-Hollandt, vervangende en Generale beschrijvinge, mitsgaders De Privilegiën, Keuren, Hant-Vesten etc. Dordrecht.
- Pons, Dr. J.L., 1994. De Zwijndrechtse Waard in 1332. Een reconstructie van bodemkundige gegevens. ZwijndrechtseWetenswaardigheden. Hist. Ver. Zwijndrech.
- Pons, Dr. J.L., 1998. De oorspronkelijke hoevenverkaveling van de ambachtsheerlijkheden van de Zwijndrechtse Waard. Zwijndrechtse Wetenswaardigheden II.
- Stam, G.H., 1986. Een vergelijkend onderzoek van 13e eeuws aardewerk. Westerheem 35 nr.2.
- Stol, T., 1981. Opkomst en ondergang van de Grote Waard. Holland nr. 3-4, p. 129-145.
- Stol, T., 1985. Brandend Land, turfwinning in Holland, en Wonen bij rivieren (kaart 1542) in Nederland in kaarten, verandering van stad en land in vier eeuwen cartografie door Prof. De. M.W. Heslinga e.a..
- Ede/Wageningen.
- Teixeira de Mattos, L.F., 1933. De Waterkeeringen Waterschappen en Polders van Zuid-Holland, Deel IV1, De Waarden (Vervolg) Afd.II, Het land tusschen Lek en Merwede etc. p. 171.
- Trierum, M.C., A.B. Döbken en A.J. Guiran ,1988. Archeologisch onderzoek in het Maasmondgebied 1976-1986. Boorbalans I, Rotterdam.
- Ven, van de , 1996. Turfwinning in Laag Nederland in de Middeleeuwen. Tijdschrift voor de waterstaatgeschiedenis 5 nr. 2, p. 41-46.
- Vlierman, K.,1997. Van Zintelen van Zintelroeden ende Mossen, Scheepsarcheologoe I, Flevobericht 386 NISA/ROB.
- Ypey, J., 1978. Zwaarden, Dorestad supplement. Westerheem/ Spiegel Historiael 13, nr.4, p.254-259.
- Ypey, J., 1982. Europäische Waffen mit Damarzierung, ROB overdruk nr. 176, Sonderdruck aus: Arch. Korrespond.

------------------------------------------------------

Cees van der Esch
Kerkbuurt 16, 3354XK Papendrecht, augustus 2012
Dit artikel is een geactualiseerde versie van verschillende publicaties.
 Het is aangevuld en/of gewijzigd in verband met nieuwe inzichten en/of gegevens.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2012 © Biesbosch.nu