| 
					
						| 
						Column
				
						Het 
						vissen voorbij
 Henk 
						van de Graaf
 
 |  
				
				 Ik 
				ben een stroper, of eigenlijk was een stroper, maar diep in mijn 
				hart ben ik het nog steeds. Ik heb de Biesbosch vóór het sluiten van de grote zeegaten in 
				1970 nog net meegemaakt.
 Als jongetje van zeven ging ik in het volgbootje van het jacht 
				van mijn ouders op strooptocht in de kreken en killen van de 
				ruige Biesbosch. De oeverwanden van modder en klei bij laag 
				water liggen nog vers in het geheugen.
 
                Om vijf uur in de ochtend stond ik 
				op om fuiken, repen en visstekjes na te lopen. De fuiken stonden in de zijslootjes aan het Gat van den Kleine 
				Hil, waar nu ongeveer het wandelpad Pannekoek ligt. De reep, een 
				lijn van 150 meter lang met om de meter een vislijn met haak, 
				roeiden we ’s avonds in de schemer uit over de kil.
 Een keer heen en een keer terug. Aan de haken hingen visjes die 
				we met een kruisnetje, een vierkant net aan een stok, in de 
				ondiepe slootjes vingen. Met een breinaald regen we ze levend 
				‘door kop en kont’ aan de haken.
 De stekjes, een stokje met een punt waaraan een vislijntje 
				vastzat, zetten we om de tien grote passen (dat is makkelijk 
				terugvinden in het donker) uit langs de ruige oevers. Maar de 
				fuiken waren het gaafst. Daar zat naast vis van alles en nog wat 
				in; krab, rivierkreeft, mosselen en soms een muskusrat.
 
					
						|  | 
						Eén dag zal ik nooit 
						vergeten. Na het lichtten van vier fuiken zat ik tot mijn 
						knieën in de vis. Trots roeide ik terug naar de boot en 
						maakte iedereen wakker. Na alle oh's en ah's ging de witvis terug overboord en 
						de paling in de wasmachinetrommel die onder de 
						kajuitboot verstopt lag. Als we er genoeg hadden 
						slachtte mijn vader ze en rookte ze ter plekke in het 
						rooktonnetje, een leeg olievat met gaten.
 |  
				De rest van de dag bracht ik door 
				met allerlei soorten vistechnieken, het zetten van  fuikkistjes 
				met visafval, blinkeren met de werphengel, peuren en natuurlijk 
				de dobber, voor de grote vette brasems. Ik denk nog vaak terug 
				aan die tijd, weekend aan weekend in de Biesbosch. Vissen maakte 
				deel uit van mijn jeugd, stropen was spanning en avontuur, iets 
				voor in jongensboeken, alleen beleefde ik die elk weekend zelf. 
				Een betere jeugd had ik me niet kunnen wensen.
 
                Stropen mag tegenwoordig niet meer, het heeft 
				eigenlijk nooit gemogen en in ‘mijn tijd’ dus ook niet, maar het 
				was toen meer een sport. Veel politiecontrole was er niet en 
				iedereen stond op de uitkijk, wie had er immers geen fuikje in 
				de rietkraag staan? Inmiddels is er veel veranderd. De Partij Voor De Dieren riep 
				recentelijk zelfs op om te stoppen met vissen; hengelsportvissen 
				wel te verstaan. Aan dat idee moest ik even wennen. Ik vis al 
				jaren niet meer, maar begrijp hen die dat wel doen.
 
				De vraag is dus welke positie ik nu 
				moet gaan innemen als het gaat over hengelsport? Ik kom er niet 
				uit. Driehonderdduizend mensen zijn lid van een visvereniging. Met het 
				verbieden van de sportvisserij ontneem je dus honderdduizenden 
				mensen een pleziertje en tienduizenden een veel beoefende hobby. 
				
				 Aan 
				de andere kant begin ik dat vissen met een hengeltje een beetje 
				‘ouderwets’ te vinden, iets wat niet meer bij deze tijd past. 
				Iets voor oude mannen met zo’n fiets met een karretje erachter. 
				En wat doe ik met het gegeven dat vissen, anders dan lange tijd 
				gedacht, wel degelijk pijn schijnen te voelen en zouden vissers, 
				dat wetende, nog wel zoveel plezier hebben als ze weer een visje 
				aan de haak slaan? Moet ik mijn mening niet gaan bijstellen door 
				dit ‘voortschrijdend inzicht’? 
				Ik kom er niet uit. Ik ben laf, ik 
				weet het. Ik heb er lang over nagedacht maar ik kan geen positie 
				bepalen. Het is bij mij noch vlees noch vis.Laat 
				toekomstige generaties maar bepalen of er een visverbod moet 
				komen.
 Ik, als oud stroper, die er duizenden de nek om heeft gedraaid, 
				en niet altijd even fraai, weet het even niet meer en doe er 
				voorlopig het zwijgen toe.
 
 Reageer op dit artikel
 
								
								Tekst Henk van de Graaf.Foto's 
				
				
								© HenkvandeGraaf/www.stockburo.nl
 |