| 
											
												| 
												
												Amateurarcheoloog Cees van der 
												Esch wroet al sinds zijn jeugd 
												in de bodem op zoek naar sporen 
												uit het verleden. Zijn 
												opgravingen in polder Nieuwland, 
												vroeger een buitendijks 
												gelegen polder tussen 
												Papendrecht en Alblasserdam 
												hebben een schat aan informatie 
												gegeven over de eerste 
												ontginningen langs de rivier de 
												Merwede. De resultaten van zijn 
												onderzoek in polder Nieuwland 
												kunnen model staan voor wat er 
												in het Hollands-Utrechts 
												moeras / veengebied (en dan met 
												name langs de rivieren) aan 
												ontginningsactiviteit werden 
												uitgevoerd.
												Jarenlang deed hij verslag van 
												zijn opgravingen in het 
												tijdschrift 'Westerheem' van de landelijke 
										vereniging van de Archeologische 
										Werkgemeenschap Nederland, en het 
										regionale kwartaalblad 'Grondig Bekeken' 
										van de afdeling Lek-en Merwestreek.
												In samenwerking met Biesbosch.nu 
												gaan we een deel van zijn werk 
												opnieuw publiceren. Zo krijgt u 
												een prachtig inkijkje in de 
												ontstaansgeschiedenis van een 
												deel van de  Hollandse delta in de 
												ontginningsperiode. 
								 | 
												 |  
 
								
								Het Nieuwland 
								grondig bekeken, bewoning en ontginningGravende boeren in het buitengebied tussen 
								Alblasserdam en
 Papendrecht  in de Middeleeuwen.
 
 Cees van der Esch
 Deel 3
 
										Sporen in het 
										veen 
										In het 
										veen, tussen W 1 en W4  en in het 
										noordelijk deel van de polder, kwamen 
										delen van een oude verkavelingstructuur 
										bloot met een extreem smalle 
										kavelbreedte van gemiddeld 7,5 meter en 
										bijna oost-west georiënteerd. De 
										nauwelijks één meter brede slootjes 
										ertussen waren dichtgeslibd met klei. 
										Opvallend is dat de slootjes soms 
										eindigen tegen de erfstructuren met 
										vondsten, waaruit we concluderen dat de 
										woonplaatsen waren opgehoogd.   
										In de 
										Alblasserwaard heeft de opstrekkende 
										strokenverkaveling een gemiddelde 
										breedte van 40 m of soms  80 m. In 
										bepaalde hoeken komen smallere kavels 
										voor, zoals bijvoorbeeld in de polder 
										Blokweer en in de aangrenzende 
										Vinkenpolder, waar de breedte volgens de 
										topografische kaart 15 meter bedraagt 
										maar bij graafwerk bleek het stroken te 
										zijn geweest als polder Nieuwland of 
										minder. 
											
												| 
										Bij het 
										graven van een waterpartij in de 
										Vinkenpolder in 1999 en 2000 bleek uit 
										het profiel dat tussen de kavelsloten 
										oorspronkelijk nog een sloot heeft 
										gelegen, die met 30 cm. klei bleek te 
										zijn dichtgeslibd. 
										(23) Nadat 
										het  binnendijkse land na de 
										overstromingen van 1373 jarenlang blank 
										heeft gestaan, heeft men de oude sloten 
										om en om opgeschoond, waarschijnlijk 
										omdat men het in orde maken van alle 
										sloten teveel werk vond omdat er 
										intussen ca.40 cm. klei was bijgekomen. |  |  
												|  | Detail van de bijzondere 
												verkaveling in de Vinkenpolder |  
										Zeer smalle 
										kavelpercelen komen dus van oorsprong 
										zowel in de Vinkenpolder als in de 
										polder Nieuwland voor, alleen zijn ze 
										totaal anders georiënteerd. Deze 
										oriëntatie stemt overeen met  het 
										westelijk deel van de binnendijkse 
										Botersloot tussen Oud Alblas en 
										Papendrecht. Deze blijkt gericht te zijn 
										op Waelnes in de kern van Hendrik Ido 
										Ambacht, waar in de 14e eeuw de Stenen 
										Kamer gelokaliseerd was en ten tijde van 
										de ontginning mogelijk een voorganger 
										stond. 
											
												| 
												 |  
												| 
												
												Overzichtskaat met de raailijn 
												die vanaf de Botersloot (Rechts) 
												georiënteerd is op Waelnes 
												(linksboven). |  
										Verder werd 
										op minstens zes plaatsen, meest  in de 
										randzone van veenstructuren, rijen 
										paaltjes aangetroffen over een lengte 
										variërend tussen 3,5 tot 12meter. De 
										paaltjes waren aangepunt en ca. 6 cm 
										dik. Ze waren naar de landzijde schuin 
										ingeslagen en aan de binnenzijde soms 
										verstevigd met liggende stammen. Op en 
										plaats lagen er  twee paalrijen parallel 
										achter elkaar en in een ander geval werd 
										in een met klei dichtgeslibd kanaal een 
										restant van een vlechtscherm waargenomen 
										van wilgentenen en elzen. 
										Omdat de 
										paalrijen in de meeste gevallen op 
										enkele meters afstand van de 
										waterscheiding in het veen staan, kan 
										het geen beschoeiing zijn. 
										Waarschijnlijk zijn het houten 
										vlechtwerkschermen waarachter jagers op 
										waterwild zich voor hun prooi uit het 
										zicht hielden. Met deze praktijk houden 
										waarschijnlijk ook de kleine essenhouten 
										werpsikkel 
										(24) en de ijzeren 
										pijlpuntjes verband die in de in de 
										geulvulling in de buurt van deze 
										paalstructuren zijn gevonden. 
										In sommige 
										gevallen zouden de paaltjes te maken 
										kunnen hebben met versteviging van een 
										stuk kade. Zo werd bij W3 langs een 
										gespaarde strook veen een liggende 
										boomstam met ingeslagen elzenpaaltjes, 
										stro, biezen en takjes aangetroffen die 
										aan een vroeger dijkfragment doen denken 
										dat in verbinding stond met deze 
										woonheuvel.  
										
										
										Tussen  W 1 en W 4 werd een kleine 
										primitieve helling waargenomen, 
										bestaande uit ingeslagen palen en 
										liggende boomstammen. De helling lag aan 
										de rand van een veenbult, waar een 
										gegraven kanaal van 15 tot 20 m breed op 
										uit liep.  
										Op 55 
										meter zuidoostelijk van W4 was in een 
										kavelsloot een aanlegsteiger of stoep 
										gemaakt van zes palen; drie palen 
										klem in de waterkant en drie op het land 
										zodat hier een houten platform / 
										plankier op bevestigd kon worden. 
										
										De woonheuvel W4 lijkt in 
										het zuidelijke deel van de polder 
										verbonden te zijn geweest met een kade 
										waaraan tegen de westkant  een door 
										golfslag uit zijn verband gespoeld 
										skelet van een jonge koe lag en botten 
										van een klein huisdier. Overblijfselen 
										uit de tijd dat het gebied verlaten was 
										en kadavers tegen de regels in niet weer 
										werden opgeruimd. 
										(25). 
										Uit een 
										latere kreekvulling direct zuidelijk van 
										W4, werden naast weer een middeleeuws 
										pijlpuntje twaalf Romeinse 
										aardewerkfragmenten gevonden, waarvan 
										een inheems. Onder het importmateriaal 
										bevond zich een grote potbodem van 
										TN-achtig materiaal en een voetje van 
										een TS bekertje. 75 meter zuidoostelijk 
										van  W4 werd door een detectorbezitter 
										een gave en zeer fraaie schijffibula 
										gevonden (Afb. 7), ingelegd met in 
										verschillende kleuren uitgevoerd email 
										in dambordpatroon uit waarschijnlijk de 
										3e eeuw. 
										(26) Terwijl de 
										vinder kort tevoren nog beweerde "hier 
										nooit iets bijzonders te hebben 
										gevonden" 
											
												| 
												 |  
												| 
										
										Afb. 7 
										Romeinse fibula f1 met kleuirge 
										emailversiering in dambordpatroon , 
										diameter ruim 30 mm, datering 3e eeuw. |  
												
												 Een heel 
										ander type schijffibula met email uit de 
										Romeinse tijd werd met de detector een 
										paar honderd meter noordelijker gevonden 
										bij wat Romeinse en middeleeuwse 
										kogelpotsscherven in de buurt van een 
										veeneiland (Afb. 8). 
										(27) 
										Afb. 8 
										Romeinse (waarschijnlijk, maar niet 
										zeker) fibula f2 met nog vier roze 
										emailpareltjes aan de rand, diameter 31 
										mm. Een bevestiging ontbreekt. Gevonden 
										tussen W1en W4.
 
										De 
										woonheuvel aan de rivieroever (W 4) 
										In het 
										zuiden van de polder werden even buiten 
										de veensikkel in de klei  de restanten 
										van woonheuvel W4  aangetroffen die door 
										de graafmachines al grotendeels was 
										verwoest. 
										Deze meest 
										naar voren gelegen woonplek lag dus 
										oorspronkelijk kort aan de rivier en 
										blijkt in afwijking van de vorige 
										woonplekken niet te zijn aangelegd op 
										veen, maar op een ondergrond van klei- 
										en zandlagen. Uit het 90 cm dikke 
										ophogingsrestant met daarin afgeronde 
										bonken veen, grind en zand  blijkt 
										duidelijk dat de woonheuvelbasis sterk 
										verspoeld is. Uit de 
										resterende bonken kon nog veel materiaal 
										worden verzameld. Nog nergens is binnen 
										Papendrecht zoveel  vroeg materiaal 
										teruggevonden! Het 
										schervenmateriaal bestond hoofdzakelijk 
										weer uit kogelpot- en Pingsdorfaardewerk, 
										weinig  Andenne en proto-steengoed en 
										slechts twee scherfjes spaarzaam 
										geglazuurd rood aardwerk.  
										Westelijk 
										van W4 werd in de klei nog een verspoeld 
										Pingsdorf spinsteenje gevonden. 
										 
										Onder de 
										kogelpotfragmenten waren verschillende 
										typen Paffrath, grof verschraald met 
										zand en in kleur varierend van antraciet 
										kleurig, bruin en blauwgrijs tot lichte 
										tinten. Vrijwel alle typen hebben een 
										min of meer bolle en hoge schouder met 
										een ronde naar buiten staande 
										halsopening. Van de oudste groep 
										kogelpotten is er één met een afwijkende 
										knik-rand en een vuilwit schilferig 
										baksel dat aan de buitenzijde blauwgrijs 
										van kleur is en in de 11e eeuw gedateerd 
										kan worden (Afb. 9). De latere en 
										grotere voorraadpotten hebben een nagedraaide standring. 
											
												| 
												 |  
												| 
												
												afb. 9 Middeleeuwse potten (Pingsdorf, 
												Rijnlands). |  
										Afgezien 
										van de mogelijkheid dat de jongere 
										ophogingslagen zijn weggespoeld, lijkt 
										ook deze woonplaats dus al vóór 1200 te 
										zijn verlaten.Aan overige 
										materiaal werden in deze woonplek 
										stukken van een tefriet maalsteen en 
										brokjes huttenleem gevonden.
 
										Uit het 
										woonheuvelrestant en de directe omgeving 
										werden met de detector drie messen en 
										zes vroege sintels opgespoord (Afb 10). 
										Op basis van de tabel van K. Vlierman 
										behoren deze sintels tot het oudste type 
										van 1000 -1100.  
										
										 
										
										
										Afb. 10  
										Enkele metaalvondsten: pijlpunt (a) en 
										klinknagel (b) uit W3 , een vroege 
										sintel (c) uit W4, zeskantige dolk-knop 
										(d), een visloodje (e)W5. Het tinnen 
										gespje (f) is langs het dijkrestant 
										gevonden. Schaal 1:2. 
										Volgens de 
										literatuur zouden de drie messen qua 
										type 13e eeuws zijn
										
										
										(28), 
										ware het niet dat een (vrij gaaf) lemmet 
										van hetzelfde type het fraaie damast 
										vertoont, dat bekend is van de 
										vroegmiddeleeuwse wapens, waarbij staal 
										en smeedijzer zeer vakkundig aanéén 
										geweld werden. Bij dit eenvoudige mesje 
										is zelfs een baan ijzer met het 
										SZ-torsiedamast zichtbaar (Afb 11a).
										
										(29) 
										Voor onze streek is dit type mes 
										onbekend, en het is voor zover bekend 
										ook niet aangetroffen onder de honderden 
										messen die in de loop der jaren in 
										Dordrecht zijn gevonden. Wij nemen 
										daarom voorzichtig aan, dat het mes uit 
										de 11e eeuw afkomstig zou kunnen zijn.
										 
											
												| 
												 |  
												| 
										
										Afb. 11 
										Vermoedelijk 11e eeuws mes met 
										torsiedamast uit woonheuvel W4 (a), en 
										een compleet mes van rond 1300 uit 
										woonheuvel W5 (b). Lengte van beide 16,5 
										cm. |  
										                       
										------------------------------------------------------
 Wordt vervolgd
 
										
										Cees van der EschPapendrecht, februari 2012
 Dit 
										artikel is een geactualiseerde versie 
										van verschillende publicaties.
 Het is aangevuld en/of gewijzigd in verband met 
								nieuwe inzichten en/of gegevens.
 
 |