Biesbosch.nu

Magazine februari 2012


 

Terug naar inhoudsopgave

Het Nieuwland grondig bekeken,
bewoning en ontginning
Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en Papendrecht in de Middeleeuwen
 (deel 3)
Door Cees van der Esch

Amateurarcheoloog Cees van der Esch wroet al sinds zijn jeugd in de bodem op zoek naar sporen uit het verleden. Zijn opgravingen in polder Nieuwland, vroeger een buitendijks gelegen polder tussen Papendrecht en Alblasserdam hebben een schat aan informatie gegeven over de eerste ontginningen langs de rivier de Merwede. De resultaten van zijn onderzoek in polder Nieuwland kunnen model staan voor wat er in het Hollands-Utrechts moeras / veengebied (en dan met name langs de rivieren) aan ontginningsactiviteit werden uitgevoerd. Jarenlang deed hij verslag van zijn opgravingen in het tijdschrift 'Westerheem' van de landelijke vereniging van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, en het regionale kwartaalblad 'Grondig Bekeken' van de afdeling Lek-en Merwestreek. In samenwerking met Biesbosch.nu gaan we een deel van zijn werk opnieuw publiceren. Zo krijgt u een prachtig inkijkje in de ontstaansgeschiedenis van een deel van de  Hollandse delta in de ontginningsperiode.


Het Nieuwland grondig bekeken, bewoning en ontginning
Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en
Papendrecht  in de Middeleeuwen.


Cees van der Esch
Deel 3

Sporen in het veen

In het veen, tussen W 1 en W4  en in het noordelijk deel van de polder, kwamen delen van een oude verkavelingstructuur bloot met een extreem smalle kavelbreedte van gemiddeld 7,5 meter en bijna oost-west georiënteerd. De nauwelijks één meter brede slootjes ertussen waren dichtgeslibd met klei. Opvallend is dat de slootjes soms eindigen tegen de erfstructuren met vondsten, waaruit we concluderen dat de woonplaatsen waren opgehoogd. 

In de Alblasserwaard heeft de opstrekkende strokenverkaveling een gemiddelde breedte van 40 m of soms  80 m. In bepaalde hoeken komen smallere kavels voor, zoals bijvoorbeeld in de polder Blokweer en in de aangrenzende Vinkenpolder, waar de breedte volgens de topografische kaart 15 meter bedraagt maar bij graafwerk bleek het stroken te zijn geweest als polder Nieuwland of minder.

Bij het graven van een waterpartij in de Vinkenpolder in 1999 en 2000 bleek uit het profiel dat tussen de kavelsloten oorspronkelijk nog een sloot heeft gelegen, die met 30 cm. klei bleek te zijn dichtgeslibd. (23) Nadat het  binnendijkse land na de overstromingen van 1373 jarenlang blank heeft gestaan, heeft men de oude sloten om en om opgeschoond, waarschijnlijk omdat men het in orde maken van alle sloten teveel werk vond omdat er intussen ca.40 cm. klei was bijgekomen.

  Detail van de bijzondere verkaveling in de Vinkenpolder

Zeer smalle kavelpercelen komen dus van oorsprong zowel in de Vinkenpolder als in de polder Nieuwland voor, alleen zijn ze totaal anders georiënteerd. Deze oriëntatie stemt overeen met  het westelijk deel van de binnendijkse Botersloot tussen Oud Alblas en Papendrecht. Deze blijkt gericht te zijn op Waelnes in de kern van Hendrik Ido Ambacht, waar in de 14e eeuw de Stenen Kamer gelokaliseerd was en ten tijde van de ontginning mogelijk een voorganger stond.

Overzichtskaat met de raailijn die vanaf de Botersloot (Rechts) georiënteerd is op Waelnes (linksboven).

Verder werd op minstens zes plaatsen, meest  in de randzone van veenstructuren, rijen paaltjes aangetroffen over een lengte variërend tussen 3,5 tot 12meter. De paaltjes waren aangepunt en ca. 6 cm dik. Ze waren naar de landzijde schuin ingeslagen en aan de binnenzijde soms verstevigd met liggende stammen. Op en plaats lagen er  twee paalrijen parallel achter elkaar en in een ander geval werd in een met klei dichtgeslibd kanaal een restant van een vlechtscherm waargenomen van wilgentenen en elzen.

Omdat de paalrijen in de meeste gevallen op enkele meters afstand van de waterscheiding in het veen staan, kan het geen beschoeiing zijn. Waarschijnlijk zijn het houten vlechtwerkschermen waarachter jagers op waterwild zich voor hun prooi uit het zicht hielden. Met deze praktijk houden waarschijnlijk ook de kleine essenhouten werpsikkel (24) en de ijzeren pijlpuntjes verband die in de in de geulvulling in de buurt van deze paalstructuren zijn gevonden.

In sommige gevallen zouden de paaltjes te maken kunnen hebben met versteviging van een stuk kade. Zo werd bij W3 langs een gespaarde strook veen een liggende boomstam met ingeslagen elzenpaaltjes, stro, biezen en takjes aangetroffen die aan een vroeger dijkfragment doen denken dat in verbinding stond met deze woonheuvel.

Tussen  W 1 en W 4 werd een kleine primitieve helling waargenomen, bestaande uit ingeslagen palen en liggende boomstammen. De helling lag aan de rand van een veenbult, waar een gegraven kanaal van 15 tot 20 m breed op uit liep.

Op 55 meter zuidoostelijk van W4 was in een kavelsloot een aanlegsteiger of stoep gemaakt van zes palen; drie palen klem in de waterkant en drie op het land zodat hier een houten platform / plankier op bevestigd kon worden. De woonheuvel W4 lijkt in het zuidelijke deel van de polder verbonden te zijn geweest met een kade waaraan tegen de westkant  een door golfslag uit zijn verband gespoeld skelet van een jonge koe lag en botten van een klein huisdier. Overblijfselen uit de tijd dat het gebied verlaten was en kadavers tegen de regels in niet weer werden opgeruimd. (25).

Uit een latere kreekvulling direct zuidelijk van W4, werden naast weer een middeleeuws pijlpuntje twaalf Romeinse aardewerkfragmenten gevonden, waarvan een inheems. Onder het importmateriaal bevond zich een grote potbodem van TN-achtig materiaal en een voetje van een TS bekertje. 75 meter zuidoostelijk van  W4 werd door een detectorbezitter een gave en zeer fraaie schijffibula gevonden (Afb. 7), ingelegd met in verschillende kleuren uitgevoerd email in dambordpatroon uit waarschijnlijk de 3e eeuw. (26) Terwijl de vinder kort tevoren nog beweerde "hier nooit iets bijzonders te hebben gevonden"

Afb. 7 Romeinse fibula f1 met kleuirge emailversiering in dambordpatroon , diameter ruim 30 mm, datering 3e eeuw.

Romeinse fibula. Copyright Cees van der Esch.Een heel ander type schijffibula met email uit de Romeinse tijd werd met de detector een paar honderd meter noordelijker gevonden bij wat Romeinse en middeleeuwse kogelpotsscherven in de buurt van een veeneiland (Afb. 8). (27)


Afb. 8 Romeinse (waarschijnlijk, maar niet zeker) fibula f2 met nog vier roze emailpareltjes aan de rand, diameter 31 mm. Een bevestiging ontbreekt. Gevonden tussen W1en W4.

De woonheuvel aan de rivieroever (W 4)

In het zuiden van de polder werden even buiten de veensikkel in de klei  de restanten van woonheuvel W4  aangetroffen die door de graafmachines al grotendeels was verwoest.

Deze meest naar voren gelegen woonplek lag dus oorspronkelijk kort aan de rivier en blijkt in afwijking van de vorige woonplekken niet te zijn aangelegd op veen, maar op een ondergrond van klei- en zandlagen. Uit het 90 cm dikke ophogingsrestant met daarin afgeronde bonken veen, grind en zand  blijkt duidelijk dat de woonheuvelbasis sterk verspoeld is. Uit de resterende bonken kon nog veel materiaal worden verzameld. Nog nergens is binnen Papendrecht zoveel  vroeg materiaal teruggevonden! Het schervenmateriaal bestond hoofdzakelijk weer uit kogelpot- en Pingsdorfaardewerk, weinig  Andenne en proto-steengoed en slechts twee scherfjes spaarzaam geglazuurd rood aardwerk.

Westelijk van W4 werd in de klei nog een verspoeld Pingsdorf spinsteenje gevonden.

Onder de kogelpotfragmenten waren verschillende typen Paffrath, grof verschraald met zand en in kleur varierend van antraciet kleurig, bruin en blauwgrijs tot lichte tinten. Vrijwel alle typen hebben een min of meer bolle en hoge schouder met een ronde naar buiten staande halsopening. Van de oudste groep kogelpotten is er één met een afwijkende knik-rand en een vuilwit schilferig baksel dat aan de buitenzijde blauwgrijs van kleur is en in de 11e eeuw gedateerd kan worden (Afb. 9). De latere en grotere voorraadpotten hebben een nagedraaide standring.

afb. 9 Middeleeuwse potten (Pingsdorf, Rijnlands).

Afgezien van de mogelijkheid dat de jongere ophogingslagen zijn weggespoeld, lijkt ook deze woonplaats dus al vóór 1200 te zijn verlaten.
Aan overige materiaal werden in deze woonplek stukken van een tefriet maalsteen en brokjes huttenleem gevonden.

Uit het woonheuvelrestant en de directe omgeving werden met de detector drie messen en zes vroege sintels opgespoord (Afb 10). Op basis van de tabel van K. Vlierman behoren deze sintels tot het oudste type van 1000 -1100.

Afb. 10  Enkele metaalvondsten: pijlpunt (a) en klinknagel (b) uit W3 , een vroege sintel (c) uit W4, zeskantige dolk-knop (d), een visloodje (e)W5. Het tinnen gespje (f) is langs het dijkrestant gevonden. Schaal 1:2.

Volgens de literatuur zouden de drie messen qua type 13e eeuws zijn (28), ware het niet dat een (vrij gaaf) lemmet van hetzelfde type het fraaie damast vertoont, dat bekend is van de vroegmiddeleeuwse wapens, waarbij staal en smeedijzer zeer vakkundig aanéén geweld werden. Bij dit eenvoudige mesje is zelfs een baan ijzer met het SZ-torsiedamast zichtbaar (Afb 11a). (29) Voor onze streek is dit type mes onbekend, en het is voor zover bekend ook niet aangetroffen onder de honderden messen die in de loop der jaren in Dordrecht zijn gevonden. Wij nemen daarom voorzichtig aan, dat het mes uit de 11e eeuw afkomstig zou kunnen zijn.

Afb. 11 Vermoedelijk 11e eeuws mes met torsiedamast uit woonheuvel W4 (a), en een compleet mes van rond 1300 uit woonheuvel W5 (b). Lengte van beide 16,5 cm.

                       ------------------------------------------------------

Wordt vervolgd

Cees van der Esch
Papendrecht, februari 2012
Dit artikel is een geactualiseerde versie van verschillende publicaties.
 Het is aangevuld en/of gewijzigd in verband met nieuwe inzichten en/of gegevens.

 

Noten:

23 Het is zeer moeilijk en dikwijls onmogelijk om de diverse overstromingen in de kleilagen te onderscheiden. Boven Romeinse nederzettingssporen in Papendrecht en Alblasserdam is gemiddeld 60 cm klei afgezet, maar een kleidikte van 80 cm is geen uitzondering. De structuur van het landschap is vanaf de Romeinse tijd tot het jaar 900 nauwelijks veranderd. Na die tijd is er in deze hoek is echter vrij veel slib neergelegd. Naar mijn overtuiging zijn de overstromingen uit de tweede helft van de 12e eeuwdaarbij  het belangrijkst geweest. Het instromende water kon niet voldoende naar het westen afvloeien doordat de Alblasserdamse stroomrug en de Hoogendijk als drempel fungeerden

24 Koorevaar, 1996.

25 Van Oudenhoven, 1654, p. 341: “Niemant en sal eenige doode Krengen op den Hoogen-dijck ofte Schoubare wegen, nochte oock in den Dijck-sloot daer benevens leggende, mogen brengen ofte laten leggen, maer deselve bedelven, op een boete van hondert schellingen. (Mey-Keuren bij Dijck-Graef ende Hoogedijck-Heemraden etc.)

26 Van der Esch, 1997 en De Bruin, 2001, afb. 4 nr  3, p. 14. De bronzen fibula heeft als bevestiging een tweeledige veerconstructie.

27 Deze bronzen fibula bezit aan de rand nog slechts vier emaille roze gekleurde ‘pareltjes’. De bevestiging ontbreekt. Ik ben er niet 100% van overtuigd dat het een fibula is, vergelijkingen ontbreken mij op dit moment.

28 O.a. Baart 1977, p. 325 en Jansen 1983, p. 357-358.

29 Ypey 1978 en 1982
 

 

Terug naar inhoudsopgave

Niets uit deze pagina mag worden gepubliceerd zonder toestemming van de auteur(s).
Ongevraagd gebruik van andermans beeldmateriaal is strafbaar.
2012 © Biesbosch.nu